dinsdag, december 27, 2011

Literair dagboek: Twintig jaar terug (2)


De laatste week van het jaar is traditioneel de periode van terugblikken op het nieuws van het afgelopen jaar. Ik doe daar even niet aan mee. De waan van de dag dringt zich al veel te vaak op schreeuwerige wijze aan ons op. Ik ga voor de verandering maar eens twintig jaar terug in de tijd. In de dagen dat Stella in Düsseldorf werkte en ik in Dordrecht. Een periode waarin ik, achteraf tot mijn eigen verbazing, geloofde dat binnenkort de Derde Balkanoorlog zou uitbreken en waarin een stagiair afscheid nam die heel goed bleek te zijn, maar die ik mij absoluut niet meer voor de geest kan halen. Tja, de herinnering...ik heb het eerder gezegd: hoe vroeger de herinnering, hoe groter het fictionele gehalte. En wat in onderstaande notitie fictie is of werkelijkheid? Ach, is dat in de literatuur belangrijk dan?


Dinsdag, 29 december 1992:

Düsseldorf

Drie wondertjes. Vanmorgen belde ma dat mijn artikel in het NRC-Handelsblad van gisteren stond. Naar het 'hoofdbaanhof' gegaan, waar zowaar nog een exemplaar in de kiosk lag. Even later werd de expressezending uit Amsterdam bezorgd. Ik had het niet voor mogelijk gehouden.


Het stuk staat er goed in, al kon de redactie niet nalaten er wat aan te prutsen. Het woord 'demagogische' voor de artikelen van Peter Michielsen is geschrapt. Ook zijn de tussentitels er uitgehaald en vervangen door witregels, maar dat laatste is de gewoonte bij achtergrondartikelen. De grote lijn staat er ongeschonden in en de foto (door Vincent Mentzel van het meer van Ochrid) is een mooie aandachttrekker. De kop beslaat de hele breedte van de pagina en mijn titel is onveranderd gelaten.


De floppy met de bespreking van Burenruzie op de Balkan vanmorgen naar Hero Hokwerda verstuurd. Nu aan de slag met mijn stuk over Macedonië voor Kleio. Dat wil ik voor de vijftiende de deur uit hebben. Menelaos is op stap met een vriend, die hier al vijf jaar gedetacheerd is op een Griekse school, zodat ik door kan werken. Morgen vroeg breng ik hem naar het vliegveld.


Woensdag, 30 december 1992:

Düsseldorf

Door een stommiteit hadden we ons vanmiddag buiten het appartement gesloten. Er moest een man met een koffertje aan te pas komen, die een ijzerdraad tevoorschijn haalde, waarmee hij binnen luttele seconden de deur open had. Kosten: negentig mark. Frau E. noch de huismeester waren thuis. We moesten bij de naaste buren, twee dames, tante en nichtje, aankloppen om de slotendokter te bellen. Ik noem ze altijd 'de papegaaien' vanwege tantes merkwaardig krassende lach. Ze zijn altijd wat formeel en houden afstand, maar nu bleken ze hulpvaardig. We werden binnen genodigd en in afwachting van de slotelaar kregen we bier. Later heeft Stella hen als dank wat Griekse zoetigheden gebracht.


Vanmorgen om half acht Menelaos naar het vliegveld gebracht. Vanmiddag belde hij uit Thessaloniki dat de reis zonder problemen is verlopen. Afwisselend gewerkt aan mijn artikel voor Kleio, dat aardig vorm begint te krijgen, en gelezen in deel drie van In de ban van de ring. Ik ben de serie weer eens aan het herlezen, al ken ik het hele epos zowat uit mijn hoofd. Als deel drie uit is, begin ik aan mijn winter-Dickens, Martin Chuzzlewit dit keer.


Donderdag, 31 december 1992:

Düsseldorf

Gisteravond met Stella gegeten bij Bacchus in de Schadowstrasse. Als Grieks restaurant zou je eerder verwachten dat het Dionysos heette. Betaalbaar en het kon de toets van Stella's kritiek doorstaan. Van de meeste Griekse restaurants buiten Griekenland moet ze niet veel hebben, omdat die zich bijna altijd richten op de lokale smaak en wat ingewikkelder Griekse gerechten niet op de kaart hebben. Nederlanders zijn vleeseters, denkt de Griekse restaurateur en vervolgens serveert hij bergen vlees. Ligt de gyros links en de souflaki rechts dan noem je het Kretaschotel, ligt de souflaki links en de gyros rechts dan is het een Rhodosschotel en doe je er een kwak tzatziki bij, dan zet je Naxosschotel op de kaart, om maar wat te noemen, en zo varieert dat oneindig vervelend voort. Enkele goede zaken, zoals Bacchus, niet te na gesproken. Daarvoor, na ons avontuur met het slot, zijn we nog op zoek geweest naar een nieuwe winterjas, maar er was niets behoorlijks te vinden in mijn maat. Alleen maar vogelverschrikkersjassen met veel te lange mouwen.


Op Hilversum 1 de traditionele terugblik op het afgelopen jaar. Ik zet daarom maar een cd-tje op. Bij het opstaan dacht ik: ha, vrijdag, gelukkig de VPRO. Maar het is pas donderdag en die begint met die vreselijke EO. Nog een paar uur, dan komt Stella van kantoor en rijden we naar Dordrecht voor de jaarwisseling. Ik van Düsseldorf tot de grens, waarna Stella het overneemt. Om de een of andere ambtelijke reden mag ik in Nederland niet rijden in een auto met een buitenlands nummerbord.


©Kees Klok, Dordrecht



maandag, december 26, 2011

Alweer vier jaar...




In memoriam Stella Timonidou


26 juli 1946 – 26 december 2007




ALLES VERVLOEIT


In dit land dat onder

de zeespiegel verzinkt,

in dit schijnbaar rustig landschap

waar de wisseling van seizoenen

niet meer zo waarneembaar is,

in deze plaats die aan het lot

van de wind is overgelaten

waar het licht weinig

en het water overvloedig is,

komen hier en daar

helderwitte anemonen op

die voortdurend hun bloemblaadjes

openhouden

gereed om weg te vliegen.


De grijsgroene rivier stroomt rustig

tot zij het wisselend getij van de zee ontmoet.

De wolken hoog in de lucht veranderen

steeds meer van kleur, vorm en vaart.


In deze beweging van natuur en leven

worden ook wij meegetrokken

van de ene plek naar de andere.

We verbreden onze horizon

en wisselen ideëen uit.

Die zetten wij op papier.

Daarvan maken wij poëzie

die op haar beurt in de oneindige

beweging meegaat

om tenslotte uit te komen

bij τα πάντα ρει.*



Stella Timonidou



In: Eindeloze nachten. Gedichten. Liverse 2009.


zaterdag, december 24, 2011

Literair dagboek: Twintig jaar terug (1)



De laatste week van het jaar is traditioneel de periode van terugblikken op het nieuws van het afgelopen jaar. Ik doe daar even niet aan mee. De waan van de dag dringt zich al veel te vaak op schreeuwerige wijze aan ons op. Ik ga voor de verandering maar eens twintig jaar terug in de tijd. In de dagen dat Stella in Düsseldorf werkte en ik in Dordrecht. Een periode waarin ik, achteraf tot mijn eigen verbazing, geloofde dat binnenkort de Derde Balkanoorlog zou uitbreken en waarin een stagiair afscheid nam die heel goed bleek te zijn, maar die ik mij absoluut niet meer voor de geest kan halen. Notities waar geen plaats bij staat zijn in Dordrecht geschreven. Tja, de herinnering...ik heb het eerder gezegd: hoe vroeger de herinnering, hoe groter het fictionele gehalte. En wat in onderstaande notities fictie is of werkelijkheid? Ach, is dat in de literatuur belangrijk dan?



Zaterdag, 19 december 1992:

Düsseldorf

Gisteren ben ik hierheen gereisd. Ik blijf tot donderdag, wanneer we met Menelaos, Stella's jongste broer, naar Dordrecht rijden voor de kerst. Liever was ik thuisgebleven na een vermoeiende laatste schoolweek, maar Stella heeft geen vrije dagen meer en alleen zitten doen we toch al te vaak. Ik hoop dat het de komende twee weken in Dordt heel veel zal regenen, dat houdt die pestmannetjes met vuurwerk een beetje van de straat.


Het was me de week wel. Woensdag na de ouderavond naar de verjaardag van Bep van Gorkom gegaan. Voor een pilsje, maar het was half vier toen ik thuiskwam. Donderdag met Lupius bij Balistreri gegeten. Omdat Costa 'd Oro twintig jaar bestond was er een alleraardigst bandje dat zowel muziek van Ry Cooder speelde als jiddische muziek. Na afloop was Lupius zo verstandig mij naar huis te sturen. Gisteren na schooltijd hebben we vast het sjouwwerk gedaan voor het 'nieuwjaarsontbijt.' Dit keer zijn de secties geschiedenis en natuurkunde aan de beurt om het te verzorgen. Ik houd niet zo van dit soort 'leuke dingen,' maar ik vind het toch lullig om mij eraan te onttrekken. Ook afscheid genomen van Roland v.d. P., die zes weken lang tot ieders tevredenheid stage bij ons heeft gelopen. Hij heeft behoorlijk wat werk verzet, goed lesgegeven en een leuke band met de leerlingen opgebouwd. Wordt een goede collega naar het zich laat aanzien. Als afscheidscadeau kreeg hij een fles schoolwijn en een boekenbon, wat we nooit eerder bij een stagiair hebben gedaan. Hij trakteerde mij op een literfles La Choufe in cadeauverpakking


Maandag, 21 december 1992:

Düsseldorf

Begonnen aan mijn artikel over Burenruzie op de Balkan van Raymond Detrez. Ook een verkwikkende wandeling gemaakt langs de Rijnoever. Vooraf met de U-Bahn naar het station om een Nederlandse krant. Omdat ze alleen De Telegraaf en het Algemeen Dagblad hadden, is het uiteindelijk The Independent geworden.


Op het vliegveld van Faro is een Nederlandse DC10 verongelukt. Dat betekent treurmuziek op de Hollandse radio, om de tien minuten de stem van een verslaggever die niets méér te melden heeft dan wat we om tien uur vanmorgen, nu drie uur geleden, ook al wisten en de EO, die een telefoonnummer omroept dat we kunnen bellen om geestelijk verzorgd te worden. Mocht ik ooit een ramp meemaken en het overleven, dan in 's hemelsnaam daarna geen meelijdende christen aan mijn hoofd! Het is natuurlijk verschrikkelijk voor de betrokkenen, maar juist daarom moet je niet de godganselijke dag allerlei speculaties rondtetteren, terwijl niemand nog precies weet hoeveel slachtoffers er zijn. Treurmuziek of niet, het gaat uiteraard om de sensatie en de luistercijfers.


Vrijdag beloofde B. mij per expresse een paar extra exemplaren van zijn krant, de Elliniki Gnomi (Griekse Mening) te sturen, maar het is nu één uur en er is nog niets bezorgd. Of hij heeft maar wat geroepen, of er deugt weinig van de post. Noch in B. noch in de P.T.T. heb ik groot vertrouwen.


Gistermiddag met Stella naar het vernieuwde Café du Nord geweest, maar de verbouwing is geen succes. Het is schreeuwerig, minder intiem en veel minder gezellig geworden. Ze hebben er een soort stationsrestauratie van gemaakt. Stella vindt het mooi, maar ik ben te veel verslingerd aan het Hollandse bruine café.


Zaterdagavond was er een feestje van de vereniging van Griekse leraren bij het voortgezet onderwijs hier in Düsseldorf. Stella zag er nogal naar uit. Bij de gewone Griekse feesten (meestal in de school aan de Kikweg) komen voornamelijk eenvoudige dorpelingen (en hele mooie, opwindend geklede meisjes). Nu had ze het idee dat we in een interessanter gezelschap zouden terechtkomen. Een gesprek was echter niet te voeren vanwege de keiharde muziek, het eten bij restaurant Atrium was zeer matig van kwaliteit en de wijnkeuze beperkt. Bovendien werd de wijn tegen oplichtersprijzen verkocht. De helft van de menukaart was niet voorradig. Teleurgesteld zijn we na afloop wat gaan drinken bij een collega Engels, ook een Stella, die is getrouwd met een kolonel van de Griekse luchtmacht. Een aardige man hoor, die kolonel, maar ook niet iemand waarmee je een diepgaand gesprek kunt voeren. Hij bewaart zijn rode wijn in de koelkast.


Gisteravond Frau E. op visite. Ze bracht een leuk cadeau mee: een boekje met foto's van ons verjaardagsfeest, maar mijn hemel, wat was het gesprek weer lood en loodzwaar en klagerig. Een zwaarmoedig geneuzel in zinnen van een halve pagina lang.


Dinsdag, 22 december 1992

Düsseldorf

Gisteren op Hilversum 1, hier goed te ontvangen sinds Stella een nieuwe geluidsinstallatie heeft, de hele dag eindeloze en veelal nietszeggende berichten over de jongste vliegramp. Nu zo'n irritant inbelprogramma. Mogen we naar de mening van 'de mensen' luisteren. 'De mensen' hebben zelden of nooit een mening die de moeite waard is en zeker niet over een vliegramp ver weg. Een CD-tje opgezet. Ik kan niet tegen die programma's waarbij je naar al dat gefrustreerde geroep van overspannen types moet luisteren of naar het blatante onbenul van een bakkersmeisje.


De ruwe versie van het stuk over Detrez is af. Ik zou hier ook een computer moeten hebben. Met de hand schrijven is rustgevend en zeker niet onaangenaam, maar het schiet niet op. Als ik een aardige prijs win in de oudejaarsloterij, koop ik er een draagbare computer bij, maar ik hoor nu eenmaal niet tot de geboren winnaars.


De expressezending van B. is er nog steeds niet. Hij heeft mij driemaal verzekerd dat hij de kranten heeft verstuurd. Er zal iets zijn misgegaan bij de P.T.T. Dat krijg je met die malle privatisering.


Straks arriveert Menelaos. Hij blijft een week. Misschien wordt het wel de laatste kerst voor de oorlog, denk ik weleens. De fascist Milosevic lijkt zich in Belgrado door fraude van een verkiezingsoverwinning te hebben verzekerd, waarmee de kansen op een Balkanoorlog sterk toenemen. En als er een Derde Balkanoorlog komt is het helemaal niet denkbeeldig dat de Grieken zo dom zullen zijn om de kant van Servië te kiezen. Ongetwijfeld met fatale gevolgen.


Maandag, 28 december 1992:

Düsseldorf

In Dordrecht kerst gevierd. Eerste kerstdag het traditionele etentje bij mijn ouders. De tweede dag Amsterdam laten zien aan Menelaos. Indiaas gegeten. Ook Herbert B., onze Amsterdamse Dordtenaar, was van de partij. Gisteren naar de mooie tentoonstelling De zichtbare wereld, in het Dordrechts Museum, geweest. Daarna met Wim en Vera W. en de Heeren geborreld in De Tijd. Nederland bevalt Menelaos beter dan Duitsland. Mij ook. Alleen al die doodsaaie architectuur in Düsseldorf. Woensdag vertrek hij, donderdag rijden Stella en ik terug naar Dordrecht. We lopen zo wel het grootste deel van de week het geknal van vuurwerk mis. Al die groepjes kwallerige pubers die de stad onveilig maken. Oud en Nieuw vieren we bij Archie en Petra W.


Toen we in Dordt aankwamen lag er een stapel kerstpost, maar ook een uitnodiging voor een sollicitatiegesprek op de Hogeschool Rotterdam. Dat verraste mij. Ook de Gnomi was er. Het interview en het verslag van mijn lezing zijn niet helemaal geslaagd: kleine correcties vergeten, steekjes laten vallen, maar geen rampzalige fouten. Tussen de kerstkaarten een brief van Hero Hokwerda. Hij stelt voor dat ik een hoofdartikel schrijf voor Lychnari over de Klein-Aziatische Katastrofe. Dat wil ik wel doen, maar ik heb er wat tijd voor nodig. Ik heb het septembernummer voorgesteld. Dan is de deadline zo rond 1 juni.


De expressezending van B. is volgens een briefje van de Duitse post aangekomen en af te halen op het kantoor in de Kalkumerstrasse. Daar was hij onvindbaar. 'Gewoon besteld,' concludeerde de plaatselijke Gerrit de Duif, maar bij thuiskomst bleek de brievenbus leeg. We doen verder geen moeite meer voor al die mosterd na de maaltijd. Vanmiddag belde B. Hij wil dat Stella en ik kennismaken met de nieuwe hoofdredactrice. Dan moeten we het meteen maar eens over het honorarium hebben.


Een verbazend bericht van de forumredactie van het NRC-Handelsblad: mijn artikel over Macedonië, een reactie op de demagogische stukken van Peter Michielsen, wordt geplaatst, al is nog niet helemaal zeker wanneer. Als het maar geen belofte à la de Volkskrant is.



(wordt vervolgd)



©Kees Klok, Dordrecht



zondag, december 18, 2011

Kerstmarkten en herensociëteiten


Gisteren nam ik de trein naar Haarlem om daar de kerstbijeenkomst van de Haarlem Branche van de Dickens Fellowship, mede opgericht door Godfried Bomans, bij te wonen. In de herensociëteit Trou Moet Blijcken in de Grote Houtstraat. Dat zou Dordrecht ook moeten hebben, zo'n waardige herensociëteit in een kapitaal pand, met een geschiedenis die teruggaat tot de tijd van de Rederijkers. Misschien moet sociëteit De Vrijheid weer eens nieuw leven worden ingeblazen, maar dan niet als een verkapte zuipclub, zoals in de jaren zeventig, maar als een waardig gezelschap dat zich bezighoudt met kunst, cultuur en ander vermaak van niveau, in een passende omgeving. En ach, ik ben de beroerdste niet, er mag best weleens een dame binnen, maar dan als introducé. De rookkamer, waar de heren een pijp of een sigaar kunnen opsteken (aan plat sigaretten en shag roken wordt natuurlijk niet gedaan), neemt uiteraard een centrale plaats in. Niet in Trou Moet Blijcken, daar wordt niet gerookt bij mijn weten en licht tot mijn ongenoegen, maar in de Dordtsche Heerensociëteit De Vrijheid.


Aan het eind van de middag vervoegde ik mij bij Trou Moet Blijcken, waar zich een groot gezelschap Dickensians, ook volop dames, had verzameld. De traditionele lezing werd gehouden door Claire Tomalin, de Engelse journalist en schrijfster wiens biografie Charles Dickens. A Life, onlangs verscheen. Een kloek boekwerk van zo'n zeshonderd pagina's, dat in Engeland niet alom, maar toch vooral, jubelende kritieken oogst. Tomalin aanhoren was een groot genoegen. Wie wil weten waarom moet lid worden van de Haarlem Branche van de Dickens Fellowship (aanmelden via http://home.planet.nl/~aadel). Dat houdt automatisch een abonnement in op het onvolprezen tijdschrift The Dutch Dickensian, onder redactie van Guus de Landtsheer, in Dordrecht niet geheel onbekend als oud-docent geschiedenis aan het Stedelijk Dalton Lyceum. In de volgende Dutch Dickensian is Tomalins lezing te vinden, evenals veel ander boeiend materiaal over Dickens, de schrijver die in Nederland tegenwoordig vooral bekendheid lijkt te genieten als inspirator van allerlei kerstmarkten en festivals, zoals dit weekeinde in Deventer. Aan het einde van haar verhaal merkte Tomalin op dat dit soort evenementen weliswaar door Dickens geïnspireerd lijkt, maar dat het eigenlijk allemaal bitter weinig te maken heeft met de gedachten die Dickens in zijn werk wilde uitdragen.


In zijn boeken, geschreven in een superieure stijl, vaak met humor, even vaak met bijtende satire, maar nog zo fris en toegankelijk dat menig eigentijds schrijver er een voorbeeld aan kan nemen, gaat het Dickens toch vooral om zaken als de maatschappelijke misstanden in zijn tijd, veroorzaakt door de gevolgen van de Industriële Revolutie en het ongebreidelde, niet aan banden gelegde, kapitalisme. Om de vele misstanden in het onderwijs in Engeland, om de verachting bij rijken en politici voor de armen, of om de wrede behandeling van arme wezen, gevallen vrouwen en andere maatschappelijk in de verdrukking geraakte medemensen. Dat is even wat anders dan in een verondersteld negentiende eeuws kostuum over een kerstmarkt paraderen. Daar is op zich niets tegen, gezelligheid troef en de middenstand moet de overtollige voorraad sokken en lingerie ook kwijt, ik weet het, maar dat is wel een grove karikatuur van Dickens. Het zou mooi zijn als er op zo'n kerstmarkt eens een Londense achterbuurt uit pakweg 1830 wordt nagebouwd, compleet met bedelaars, zwervers, zakkenrollers en de herrie en de stank die er toen moet hebben geheerst. Zakkenrollers zijn er nog zat op kerstmarkten, van het andere zal niet veel komen, vrees ik.


Na de lezing hebben wij de avond beëindigd met een diner in Dickensiaanse stijl. Dat betekent: goed eten en drinken en flonkerende tafelredes. Dat is géén karikatuur van Dickens, want hoezeer hij zich het lot van de armen en verdrukten aantrok en hoeveel geld en energie hij ook besteedde aan liefdadigheid (hij richtte ondermeer samen met Ms. Coutts, telg uit een puissant rijk bankiersgeslacht, een opvanghuis voor 'gevallen vrouwen en meisjes' op, Urania Cottage in Shepherd's Bush), hij was verzot op goed eten en drinken en dat het liefst in gezelschap van goede vrienden, zoals de schrijver John Forster (zijn latere biograaf), de historicus Thomas Carlyle en de schrijver Wilkie Collins. Zo'n gezelschap dat uitstekend zou passen in de Dordtsche Heerensociëteit De Vrijheid. Wie weet komt het er nog eens van.

zondag, december 11, 2011

Literair dagboek (3)

Bij Uitgeverij Liverse verschenen mijn literaire dagboeken En vooral: de gordijnen dicht (2008) en Idioten ontloop je nergens (2010). Deel drie is in wording en zal, als alles loopt zoals bedoeld, voorjaar 2012 verschijnen. Uit dit deel zijn reeds Literair dagboek: Schotland en Literair dagboek: Griekenland op dit weblog gepubliceerd. Onder de titel Literair dagboek zal ik nu en dan een fragment uit het komende boek opnemen.



Zondag, 24 juni 2007:

Gisteren reünie van de allereerste klas waaraan ik lesgaf, in het jaar 1974-75. De derde klas van O.L.S. III in de Hoogstraat in Hendrik-Ido-Ambacht. De klas die de meeste indruk heeft gemaakt van allemaal, uit een tijd waar ik nog altijd met plezier aan terugdenk. Het vond plaats in basisschool de Bron, want het oude schoolgebouw is er al jaren niet meer. Zag er mijn oud-collega's Wim van Driel-Vis en Jan-Pieter ter Hofstede, die nu lesgeven op de Bron. Ook mijn eerste directeur was er. Iets ouder geworden, even kaal als ik en nog steeds met pijp, wat mij deugd deed. Ik herinner mij dat we onbekommerd pijp en sigaren rookten voor de klas, konijnen en marmotten hielden en dat de ramen dichtgroeiden met allerlei planten, maar dat we nooit, werkelijk nooit, een leerling of ouder hadden die erover zeurde of klaagde. Op een dag verscheen de inspecteur in de klas. Hij ging achterin zitten en het duurde geen vijf minuten of hij stak een kloeke sigaar op.


Wat een genoegen om zoveel van 'mijn kinderen' terug te zien en herinneringen op te halen. Van de lessen herinnerden de meeste zich niet veel meer, maar bijna iedereen begon over mijn streken: de krijtjes en vliegtuigjes die ik door de klas liet vliegen, het dollen met de plantenspuit, het knikkeren op het schoolplein. Velen herinnerden zich ook de cavia's in het lokaal, die we vaak los lieten lopen, en mijn lange haar, dat nogal opzien baarde in het dorp. Wim van Driel-Vis en ik waren geliefde onderwijzers, blijkt uit het boek met herinneringen dat we kregen. Jan-Pieter, mijn opvolger, vonden ze ook aardig, maar de meeste waren vroeger bang van de directeur (toen nog 'hoofd der school'). Dat was in hun ogen een strenge bullebak. Triest vond ik wat een vrouw tegen mij zei, die ik mij herinner als een wat verlegen meisje dat niet zo heel goed meekon: 'die man heeft me gebroken, hij was vreselijk voor me, ik ga hem ook geen gedag zeggen.' Als dat na dertig jaar nog zo diep zit, is er iets erg verkeerd gegaan.


Ik heb genoten van de gesprekken, de foto's en dia's uit die tijd en van de verhalen hoe het iedereen is vergaan. Er was een goed bedoelde barbecue, maar ik heb mij maar tot de salades beperkt. Leuk om te zien dat Pyella nog net zo'n spring in 't veld is als toen, om van Moniek (dat blonde engeltje, dochter van de groepscommandant van de rijkspolitie en collega van mijn vader) te horen dat zij met haar man een bloeiende importfirma in schoenen heeft in Italië, om Grieks te spreken met Irini en haar over Stella te vertellen. Goed om te zien dat de ogen van Dineke, nu fotografe, nog even mooi lachen als toen. Goed om te spreken met Evert, nog steeds een toonbeeld van rust en vriendelijkheid. Ik kan zo nog lang doorgaan. Het was fijn om een paar uur tussen die veertigers te verkeren aan wiens ontwikkeling ik een heel klein beetje heb kunnen bijdragen.


Zondag, 1 juli:

Met Stella en Marieke van Leeuwen gelezen op de Dordtse boekenmarkt. Op een flutpodium, in de open lucht, voor de bibliotheek, maar het bleef gelukkig droog. Wij wisselden af met Dichterbij, wat een leuke combinatie was omdat zij teksten van Dordtse dichters op muziek hebben gezet. Er stond een handvol stoelen voor het podium, waarop af en toe iemand ging zitten. Verder als publiek de terrasbezoekers van Olympiada en Centre Ville, die het allemaal hoogstwaarschijnlijk niets kon schelen, maar naar dat gelul hoef je niet te luisteren en zo'n muziekje op de achtergrond is wel gezellig. Om kwart voor vier zijn we naar de Compagnie vertrokken voor de presentatie van Wim Jilleba's boek Buitenlander in vijandig land. Wim is een boeiend verteller, in en buiten zijn boek. Na afloop was er een geanimeerde receptie, maar het was zo warm dat we niet lang zijn gebleven. Met Ineke en Pieter Breman gegeten bij Sybold, waarna ik thuis direct rijp voor het bed was.


Donderdag, 5 juli:

Flink aan Grieks gedaan. Ik blijf moeite houden met de grammatica. 'Je moet die wiskundig benaderen,' zegt Stella. Dat is het hem nu juist. Ik haalde op mijn examen MULO-A met wiskunde een mager zesje voor meetkunde en een dikke twee voor algebra. Ik weet nog dat ik die middag thuiskwam. Oom Theun uit Den Haag, de man van mijn grootmoeders zuster Nel en gepensioneerd hoofdingenieur bij Rijkswaterstaat, was op visite. Ik had mijn antwoorden overgenomen op een kladje, dat hij een tijd bestudeerde. Daarna zei hij vriendelijk: 'ik denk dat je geen enkel antwoord goed hebt, maar je meetkunde zal morgen vast veel beter gaan.' Dat was zo, maar ik werd gered door de hoge cijfers voor andere vakken, waaronder negens voor geschiedenis, aardrijkskunde, Engels en Nederlands. Het enige andere zwakke cijfer was een zesje voor tekenen. Ik heb me altijd verzet tegen het overmatige belang dat aan wiskunde wordt gehecht als je wilt doorleren, dat was ik als doctorandus met een gemiddelde vier voor wiskunde aan mezelf verplicht. Ik denk dat ik betere resultaten zou hebben behaald als ik een goede wiskundedocent had gehad, in plaats van vier van de vijf jaar een vriendelijke, pijprokende jurk, die erg veel in zijn hoofd had, maar dat er absoluut niet uit wist te krijgen. In de tweede klas had ik een jaar lang wiskunde van mijn latere collega Wim Barendrecht en toen haalde ik zowel voor algebra als meetkunde alleen maar zevens en achten.


maandag, december 05, 2011

Charles Bukowski & Joanne Limburg


Nee, het gaat hier niet om een door een literatuurvorser ontdekte verhouding, het gaat om de presentatie van Bukowski's gedichten, vertaald door Peter Verstegen en van die van Joanne Limburg, vertaald door mijzelf. Dat gebeurde afgelopen zaterdag in het onvolprezen Perdu - winnaar van de driejaarlijkse G.H. 's-Gravesande-prijs - aan de Kloveniersburgwal in Amsterdam.

Peter Verstegen gaf daar een buitengewoon interessante inleiding over de persoon en de poëzie van Bukowski, waarna hij een aantal van de gedichten voorlas. Indrukwekkende verzen, die je leest als korte verhalen. Bukowski heeft een ongelofelijke hoeveelheid gedichten geschreven, die grotendeels postuum zijn verschenen, dus wie weet blijft het niet bij dit geweldige boek.



Zelf vertelde ik daarna het een en ander over de Engelse dichteres Joanne Limburg, waarvan ik het werk leerde kennen via het onvolprezen tijdschrift Poetry Review. Daarna vertaalde ik haar debuutbundel Femenismo, die inmiddels gevolgd is door een tweede bundel, Paraphernalia. De poëzie van Joanne Limburg spreekt mij vooral aan door de prettige combinatie van humor en dramatiek. Ze schrijft aangenaam verhalende gedichten. Dat mag in Nederland eigenlijk niet, daar moeten gedichten bijvoorkeur zo kaal zijn als die verschrikkelijke moderne interieurs die je 's avonds door de geopende gordijnen moet aanschouwen. Een bijvoeglijk naamwoord of bijwoord is al bijkans vloeken in de kerk en een letterkundige verschrikking. Nu ben ik ook van het overdaad schaadt, men strooie niet te ruim met adjectieven, maar ik houd wel van die typisch Britse verhalende verzen.



Na mijn voordracht en een korte pauze bracht Peter nog enkele Bukowski-gedichten over het voetlicht, waarna een aangename nazit volgde. Ik heb die met enkele vrienden nog wat verlengd met een etentje in een belendend Thais restaurant, waarna ik mij weer naar Dordrecht spoedde, niet alleen de oudste stad van Holland, maar ook de meest dichterlijke stad van Nederland, al moet dat nog door de buitenwereld worden ontdekt.

Misschien gaat dat gebeuren tijdens de 'Staalkaart van de Dordtse Poëzie,' die mijn vriend en collega Peter M. v.d. Linden op 18 december van 17.00u tot 21.00u organiseert in het Dolhuis in Dordrecht. Peter zal daarbij niet alleen het festival presenteren, maar tussen de bedrijven door ook voor de aanwezigen koken. Uitgeverij Liverse presenteert er nog twee nieuwe delen van de Bordeauxreeks, nummer acht en negen, van de dichters Dirk Kroon en Wim Jilleba.



Charles Bukowski - De genoegens van de verdoemden. Vertaling Peter Verstegen.
Uitgeverij Liverse, ISBN 9789491034053. Euro 16.95














Joanne Limburg - Femenismo. Vertaling Kees Klok. Uitgeverij Liverse, ISBN 9789491034046. Tweetalige uitgave. Euro 14. =

maandag, november 28, 2011

Tegen de kaalslag


Literaire tijdschriften horen van papier te zijn. Ze mogen ook op het internet, maar niet zonder een papieren basis. Zonder dat zijn ze te vluchtig, te virtueel. Een flinke zonne-uitbarsting of iets anders dat de stroomvoorziening platlegt en weg is je tijdschrift. Misschien tijdelijk, misschien wel voorgoed, wie weet. En kom mij nu niet met het antwoord: als je huis in brand vliegt is de papieren boel ook weg, want die dingen worden zelden in een oplage van 1 gedrukt. Papier heeft, naast de mogelijkheid van een mooie grafische vormgeving, ook andere voordelen. Alleen al dat je het kunt voelen, kunt ruiken, er in kunt bladeren. Je kunt onderstrepen, noteren, je hoeft er je computer niet voor aan te zetten, je kunt zo'n blad in je binnenzak meenemen in de trein, je kunt er vliegen mee doodslaan, je kunt er rustig mee op het toilet zitten, iets wat ik met mijn laptop niet zo een twee, drie doe. Evenmin sla ik daar vliegen mee dood.


Kortom ik ben dol op papieren tijdschriften. Vooral literaire. Het spijt mij dan ook dat die aan het uitsterven zijn. Bezuinigingen, een stompzinnig subsidiebeleid van het Letterenfonds, desinteresse bij de dag- en weekbladpers, een verloederd literatuuronderwijs, laffe uitgevers, benepen boekhandelaren en foute bibliothecarissen dragen daar allemaal aan bij. Het ene literaire blad na het andere verdwijnt. Sommige stellen het overlijden nog even uit door alleen digitaal verder te gaan, maar dat zal een doodlopende weg blijken, vrees ik. Nog even en dan kunnen we trots roepen dat we met twee of drie abonnementen alle literaire tijdschriften van Nederland en Vlaanderen in huis hebben. De mens is een meester in zelfbedrog. De NS schaft binnenkort Dordrecht als intercitystation af (na het eerst duur en langdurig te hebben opgeknapt), zet er een paar van die koleresprinters, waarin je niet naar het toilet kan, voor in de plaats en schrijft me dan een triomfantelijke brief dat het openbaar vervoer in de Randstad 'wordt versterkt.' Ik ben heel bang dat ze het zelf nog geloven ook, maar we dwalen af.


Een van de literaire periodieken die het tot nu toe dapper volhoudt is Ballustrada, waarvan wij op 18 november jongstleden het 25-jarig jubileum vierden in de Zeeuwse Bibliotheek in Middelburg, want het blad is geboren in Zeeland. Van daaruit ontwikkelde het zich in al die jaren tot een mooi, respectabel, gevarieerd en interessant tijdschrift voor het gehele Nederlandse taalgebied, dat eigenlijk in geen enkele zichzelf respecterende bibliotheek en boekhandel zou mogen ontbreken. Het onderscheidt zich niet alleen door inhoudelijke kwaliteit, maar ook door de grafische vormgeving, waarvoor al jaren Ko de Jonge garant staat. Niet alleen een goed tijdschrift dus, maar ook een mooi. Terecht ontvangt het een subsidie van de provincie Zeeland, maar het kan toch vooral blijven bestaan doordat de redactie er veel enthousiasme en tijd in steekt en, zoals vaker bij letterkundige periodieken, als liefdewerk oud papier.


Het jubileumnummer heeft als thema 'haaks op' in het kader waarvan vijfentwintig schrijvers een zkv (zeer kort verhaal) leverden en vijfentwintig dichters een gedicht. Van vijfentwintig deelnemers aan het mail-art project van Ko de Jonge werden bijdragen opgenomen. Unieke illustraties die Ballustrada ook tot een visueel genoegen maken. Digitaal zou dat heel wat minder uit de verf komen. Het is een nummer om te hebben en om te bewaren. Tijdens de presentatie kondigde de redactie, bestaande uit André v.d. Veeke, Jan J.B. Kuipers en Johan Everaers, aan ook in de toekomst een papieren Ballustrada te willen blijven maken. Gelukkig maar, er is al veel te veel literaire kaalslag gepleegd.


http://www.ballustrada.eu/




zondag, november 20, 2011

Geen van ons keek om


In brugklas 1D in het schooljaar 1997-1998 zat een lief Afghaans meisje dat niet alleen opviel door haar sprekende ogen, maar ook door haar uitstekende Nederlands, hoewel ze nog maar relatief kort in Nederland was. Ooit vertrouwde ze mij toe dat ze geneeskunde wilde gaan studeren. Ze doorliep probleemloos het VWO en verdween daarna, zoals zoveel leerlingen, uit beeld. Afgelopen woensdag kwam ik haar onverwacht weer tegen. Ik zat in mijn stamcafé te wachten op mijn uitgever, met wie ik daar graag met enige regelmaat een borrel drink, en bladerde wat in AD-De Dordtenaar. Daarbij stuitte ik op een interview met Tahmina Akefi, over haar recente debuut als schrijfster. Het was zonder twijfel mijn oud-leerlinge, ik herkende haar meteen. Diezelfde ogen, diezelfde innemende glimlach. Geneeskunde was het niet geworden, maar ze bleek de journalistiek te zijn ingegaan en publiceerde nu haar eerste boek: Geen van ons keek om. Nieuwsgierig geworden rende ik onmiddellijk de deur uit om in een nabije boekhandel naar die titel te vragen. 'U bent de achtste al vandaag, staat er iets over in de krant?' vroeg de verkoopster. 'Ja,' antwoordde ik, 'er staat een leuk interview in de krant.'


Thuis stuurde ik haar via Facebook een felicitatie, maar het boek kwam op de stapel 'nog te lezen.' Ik was net begonnen in de nieuwe Dickensbiografie van Claire Tomalin, van wie ik in december in Haarlem een lezing hoop bij te wonen. Daarna komt Geen van ons keek om aan de beurt, dacht ik. Het liep anders. Ik begon na het avondeten toch in het boek te bladeren, las het inleidende hoofdstuk en werd niet meer losgelaten. Het is het verhaal van Tiba, geboren en getogen in Kaboel, en haar familie, die verstrikt raken in de gruwelijke machtsstrijd in Afghanistan na de val van het door de Russen gesteunde regiem van president Nazibulla. Door die strijd, met alle gevaren en gevolgen van dien, wordt zij niet alleen gescheiden van haar hartsvriendin Setara, maar raakt de familie dermate in het nauw dat er uiteindelijk niets anders op zit dan de levensreddende vlucht naar een ver buitenland. Het is een bij tijden uiterst beklemmend verhaal, vooral wanneer de sluipende en uiteindelijk openlijke invloed van de jihadi's wordt beschreven en de bloedige verloedering van de Afghaanse samenleving door de strijd tussen allerlei krijgsheren, etnische groepen en criminele bendes.


Op het omslag heeft de uitgever een uitspraak van Kader Abdolah laten zetten: 'Een mooie en tedere Afghaanse vertelling van de vrouwelijke Khaled Hosseini.' Ongetwijfeld vanwege het publicitair effect, maar er klopt niet veel van. Mooi is de vertelling zeker, van tederheid is in sommige passages ook sprake, maar evenzeer worden we geconfronteerd met huiveringwekkende wreedheid. De vergelijking met Hosseini gaat niet echt op. Tahmina Akefi's roman is nog veel indringender en confronterender dan De vliegeraar. Soms voel je bij het lezen welhaast zelf de doodsangst en ellende die de personages meemaken. Anderzijds is zij in staat scènes van een bijzondere schoonheid op te roepen, die dan vaak, zoals de nacht dat Tiba op het dak zou slapen van Setaras huis, samen met diens oma, door een hevig natuurgeweld worden verstoord. Menselijk geweld en natuurgeweld als een soort Scylla and Charybdis, waartussen Tiba en haar familie dreigen te worden verpletterd.


Een heel bijzondere rol, en dat doet mij als dichter in een a-poëtisch land als Nederland goed, is de rol van poëzie, van gedichten in het verhaal. Poëzie als troost, als bron van kracht, als bron van hoop en wijsheid. Helaas heeft ook poëzie niet de kracht om de samenleving te redden van geweld, burgeroorlog en moord- en doodslag uit religieus fanatisme. Het individu kan zij echter veel sterkte verschaffen.


'Gebaseerd op ware gebeurtenissen,' staat er eveneens op het omslag. Dat wil het publiek graag horen, maar waar gebeurd of niet, van werkelijk belang is hoe het verhaal wordt verteld. Tahmina Akefi is een geboren vertelster, die ons op meeslepende wijze, met grote dramatische spanning, een verhaal voorschotelt met alle elementen van een menselijke tragedie. Een diep aangrijpend verhaal dat ons leert hoe groot en hoe klein de mens kan zijn in zijn handelen. Dat is misschien wel de grootste kracht van deze schitterende roman.




Tahmina Akefi – Geen van ons keek om. De Geus. ISBN 9789044518221.

vrijdag, november 04, 2011

Indianenverhalen


'Weet je,' zei mijn vriend Kostas gisteravond, 'dat Larissa het hoogste percentage Porsches van de wereld heeft?' We zaten aan een forse vis en tijdens het eten kwamen we onvermijdelijk op de Griekse crisis. 'Allemaal van de subsidies van de EU,' vervolgde hij. Larissa is de hoofdstad van Thessalië, een van de belangrijkste landbouwgebieden van Griekenland. 'Een ander voorbeeld,' ging hij voort, 'ik kom vaak op Limnos. Als de boeren daar graan inzaaien, gebruiken ze een kwart van het benodigde zaaigoed. Later geven ze op dat ze een minimale oogst hadden, omdat de konijnen het meeste hebben opgevreten. Zo houden ze driekwart van de EU-subsidie op graan over en vangen ze een mooi bedrag om de slechte oogst goed te maken.' Hij zuchtte en schonk nog maar eens een glaasje wijn in. Het ontbrak er nog maar aan dat hij zei: 'Daarom rijden ze allemaal in een Mercedes.'


Het verhaal van Kostas lijkt me een van de vele die de ronde doen in de Griekse kafeneia, deels indianenverhaal, maar soms met een kern van waarheid. Natuurlijk zijn er boeren die de boel besodemieteren, waar in Europa vind je die niet? Als de EU niet scherp controleert, moet je de op het spek gebonden kat niet kwalijk nemen dat hij het ervan neemt. Grieken zijn geen betere mensen dan andere Europeanen. Ook geen slechtere. Het grote Siemens-omkoopschandaal had zijn wortels in Duitsland en ik kom maar weer eens aan met de Nederlandse bouwfraude als voorbeeld dat wij er ook wat van kunnen. Onze Betuwelijn en hogesnelheidslijn zijn niet alleen peperduur geworden door een klungelige aanpak van planners en uitvoerders. Ik zou wel een klein percentage op mijn rekening willen van wat daar door slimmigheden aan de strijkstok is blijven hangen. 'Geen cent naar de Grieken,' roept half Nederland, 'hadden ze de boel maar niet moeten beduvelen en zich niet zo in de schulden moeten steken.' De Griekse staat heeft torenhoge schulden en bevindt zich op het randje van failliet gaan. Dat zou zelfs vandaag al kunnen gebeuren, maar de private schuld van de Grieken is vele percentages lager dan die van de Nederlander, die met zijn kredieten en hypotheken in Europa op eenzame hoogte staat. Dat gaat ons nog eens opbreken. Wat zouden we klagen over een gebrek aan solidariteit als de Grieken dan zeiden: 'geen cent naar die Hollanders!'


De indianenverhalen die de Grieken over zichzelf vertellen, vinden in Europa gretig aftrek. Als ik Telegraafverslaggever was, stonden de Porsches van Larissa met een vette kop en foto nu in die gifmengerskrant. De euro loopt gevaar en daarvoor moet een zondebok worden gezocht. Er wordt vooral gewezen naar dat piepkleine economietje aan de rafelrand van Europa, waar de mensen er een puinhoop van hebben gemaakt. Die puinhoop was er al, en erger: die was al lang en breed bekend, toen Griekenland zichzelf de eurozone binnen sjoemelde met gulle steun van Frankrijk. Buiten beeld blijven de banken die daarna het land onverantwoord hoge leningen hebben verstrekt en het tot op de dag van vandaag leegzuigen met misdadig hoge rentes. Buiten beeld blijven de hedgefunds en andere criminele beleggers die staan te popelen tot Griekenland failliet gaat, want dan stromen bij hen de miljarden binnen vanwege allerlei duistere verzekerings- en herverzekeringsconstructies. Buiten beeld blijven de Europese financiële autoriteiten, wier controle volstrekt heeft gefaald. Een leraar die voor de klas zit te slapen moet niet gek opkijken dat iedereen een mooi cijfer heeft voor het proefwerk, inclusief de wat achtergebleven Yannis. Yannis, de kleine krabbelaar, die uiteindelijk voor alles op moet draaien.


zondag, oktober 30, 2011

De geboorte van het moderne Griekenland



Griekenland viert zijn belangrijkste nationale feestdag op 25 maart. Volgens de overlevering zou op die dag in 1821 het vaandel van de opstand zijn gehesen door bisschop Germanos, boven het klooster van Agia Lavra op de Peloponnesos. Het is een verzinsel uit de duim van de Franse geschiedschrijver François Pouqueville. In feite braken er in de loop van maart dat jaar op verschillende plaatselijke opstandjes uit, die tegen het einde van de maand, als een bosbrand bij kurkdroog weer, de omvang van een grootschalige rebellie hadden aangenomen.


De tijd was er rijp voor. Door de opkomst van een welvarende Griekse koopmansklasse in de loop van de achttiende eeuw, drongen de ideeën van de Verlichting, de Franse Revolutie, Romantiek en het nationalisme door tot de elite, allereerst via Grieken in de diaspora, zoals bijvoorbeeld koopman en intellectueel Adamantios Koraïs, die enige jaren in Amsterdam verbleef. Onder de bevolking leefde de legende voort van de xanthon genes, een blond volk, dat op een dag vanuit het noorden de bevrijding zou brengen. Deze hield de verwachting levend dat er ooit een einde zou komen aan het Osmaanse bestuur. Algemeen werden de Russen, het enige orthodoxe volk buiten de grenzen van het Osmaanse rijk, aangezien voor deze xanthon genes. Het Osmaanse rijk was door allerlei oorzaken economisch en militair aan het verzwakken, reden waarom het in de negentiende eeuw ook wel 'de zieke man van Europa' werd genoemd. Een belangrijke factor bij het uitbreken van de opstand was tenslotte het vrijwel ontbreken van Turkse troepen op de Peloponnesos. Die waren door sultan Mahmud II naar het noorden gestuurd om af te rekenen met de steeds onafhankelijker opererende Ali Pasja van Ioannina.


In het voordeel van de Grieken werkte de aanwezigheid van gewapende roversbenden in de bergen, de zogenaamde kleften, en de tegen hen in het geweer gebrachte milities, de armatoloi. In de Griekse traditie worden de kleften bezongen als helden en vrijheidsstrijders avant la lettre, maar in de praktijk waren ze vaak een even grote plaag voor zowel Griek als Turk. Temeer daar niet altijd duidelijk was wie nu als kleften en wie als armatoloi opereerden. Hoe dan ook, toen de opstand uitbrak waren het in eerste instantie deze gewapende bendes en milities die de kolen uit het vuur haalden. Daarbij kregen ze steun van de reders van de 'zeevarende' eilanden Hydra, Spetses en Psara, die het de Osmaanse vloot in de Egeïsche Zee al snel flink lastig maakten.


Aanvankelijk hadden de Grieken, anders dan bij voorgaande opstanden, groot succes. In oktober 1821 veroverden zij onder leiding van kleftenhoofdman Theodoros Kolokotronis Tripolis, het bestuurlijke en militaire centrum van de Osmanen op de Peloponnesos. Dit ging gepaard met een bloedbad onder de Turkse inwoners. Geen van beide partijen zag erg op tegen het begaan van de nodige gruwelen. Al bij het begin van de opstand werden de patriarch van Constantinopel en een aantal andere vooraanstaande Griekse geestelijken en burgers op wrede wijze geëxecuteerd. Ook roeiden de Turken in 1822 het grootste deel van de bevolking van Chios uit. Deze daden zorgden voor een schokgolf in West-Europa en genereerden veel sympathie voor de Grieken. Zoals meestal kon de underdog op meer bijval rekenen dan de grote mogendheid waartegen men streed. Een andere belangrijke oorzaak van het enthousiasme voor de opstand in West-Europa, was de grote belangstelling voor de klassieken, waardoor een idyllisch beeld was ontstaan van de vrijheidlievende Grieken. Al snel merkten vrijwilligers die afreisden om de opstandelingen te steunen, de bekendste onder hen was de dichter lord Byron, dat dat beeld niet strookte met de werkelijkheid, wat niet zelden tot desillusies leidde.


De opstand kwam niet uit de lucht vallen. Al eerder hadden Griekse intellectuelen in het buitenland opgeroepen tot verzet tegen de Osmaanse overheersing. Allereerst de in Oostenrijk verblijvende Rigas Velestinis, die echter door de Habsburgse autoriteiten werd gearresteerd en uitgeleverd aan de Osmanen. Deze stelden hem in mei 1798 in Belgrado terecht. Hij werd de eerste martelaar van de Griekse onafhankelijkheid. Zijn dood inspireerde drie jonge Grieken, Emmanouil Xanthos, Nikolaos Skouphas en Athanasios Tsakaloff om in Odessa in 1814 de Philiki Etairia op te richten, een organisatie die specifiek ten doel had Griekenland door een gewapende strijd te bevrijden. Op instigatie van de Philiki Etairia trok de voormalige generaal in Russische dienst Alexander Ypsilantis begin maart 1921 vanuit Bessarabië met een schamel, slecht voorbereid legertje Moldavië binnen. Men hoopte op massale steun van de bevolking, maar deze was het wanbestuur van de Griekse hospodaars, onderkoningen, zo beu, dat zij zich niet voor een Grieks karretje wilde laten spannen. De Turken hadden er dan ook weinig moeite mee om Ypsilantis in juni bij Dragatsani te verslaan. Tot op heden is onduidelijk of er enige coördinatie was tussen de actie van Ypsilantis en de gebeurtenissen op de Peloponnesos.


Ondanks de aanvankelijke militaire successen zag het er niet naar uit dat de opstand uiteindelijk tot onafhankelijkheid zou leiden zonder steun van een of meer grote, buitenlandse mogendheden. Om daarmee zaken te doen, om de strijd te coördineren en om te beginnen aan de opbouw van een civiel bestuur, was het van groot belang dat er zo snel mogelijk een voorlopige regering werd uitgeroepen. Dat gebeurde begin 1822, tijdens een nationale vergadering in Epidavros. Er kwam een gekozen senaat en een uitvoerend comité met aan het hoofd Alexander Mavrokordatos, die in tegenstelling tot de militaire leider Kolokotronis, ervan overtuigd was dat de nieuwe staat op Westerse ideeën moest worden gegrondvest. Daarom streefde hij ook naar het oprichten van een reguliere strijdmacht, onder directe controle van de regering en getraind volgens Westerse opvattingen. Kolokotronis en de andere krijgsheren waren hier mordicus tegen, al was het alleen al omdat het hun eigen macht en invloed drastisch zou inperken. De verdeeldheid leidde tot factievorming en een machtsstrijd tussen de traditionele notabelen, in de Osmaanse tijd kodjabashis genoemd, en de militaire leiders, veelal voormalige kleften. Begin 1825 leidde dat zelfs tot het gevangen zetten van Kolokotronis op het eiland Hydra.


Ondertussen waren de militaire kansen gekeerd in het voordeel van de Turken. Die hadden zich in 1824 weten te verzekeren van de steun van Mehmed Ali, de machtige onderkoning van Egypte. De Egyptische vloot viel allereerst Psara, Hydra en Spetses aan, waarbij ze er overigens alleen in slaagde het afgelegen Psara te bezetten. In de winter van 1825, geheel onverwacht voor de Grieken, landde een Egyptisch leger bij Methoni, vanwaar een uiterst succesvolle operatie begon. Eind 1825 waren van de belangrijke plaatsen op de Peloponnesos alleen nog Navplion en Monemvasia in Griekse handen. Dat leidde tot het vrijlaten van Kolokotronis, die wederom aan het hoofd van de Griekse strijdkrachten kwam te staan, maar desondanks zag de situatie er hopeloos uit. Ten noorden van de Golf van Korinthe moest in april 1826 Mesolonghi na een langdurig beleg worden opgegeven en twee maanden later begonnen de Osmaanse troepen het beleg van Athene. Een poging om dat te breken door een Griekse strijdmacht onder bevel van twee Britse officieren, generaal Church en admiraal Cochrane, liep op een fiasco uit en in juni capituleerde het garnizoen van de Akropolis.


De Grieken zetten nu alles in het werk om meer financiële en ook militaire steun uit het buitenland te krijgen. Ook werd het bestuur gereorganiseerd, om de oorlog efficiënter te coördineren en met het buitenland te onderhandelen. Ioannis Kapodistrias, voormalig minister van buitenlandse zaken van de Tsaar werd benoemd tot president. Een man met belangrijke internationale contacten, al zou hij pas in 1828 in de voorlopige hoofdstad Navplion arriveren. Op het hoogtepunt van wat een uitzichtloze situatie leek, kwam echter de buitenlandse steun waarop men zo lang had gehoopt. In Londen werd het drastische plan van Mehmet Ali bekend om de hele orthodoxe bevolking van de Peloponnesos in slavernij weg te voeren en het schiereiland te herbevolken met islamieten uit Egypte en andere delen van het Osmaanse rijk. Dat zou ongetwijfeld leidden tot een Russisch ingrijpen, omdat de Tsaar zichzelf traditioneel zag als beschermer van de orthodoxen in het Osmaanse rijk. Een eenzijdige Russische interventie, die het machtsevenwicht in Europa en vooral in de Middellandse Zee zou verstoren, wilde men voorkomen. Bovendien werden de Britse handelsbelangen meer en meer geschaad door de strijd. Onderhandelingen tussen Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland leidden in juli 1827 tot het Verdrag van Londen. Dat bepaalde dat de drie mogendheden een wapenstilstand zouden voorstellen. Als een of beide partijen die van de hand wees, zouden zij gewapenderhand ingrijpen. De Grieken accepteerden het voorstel, de Osmanen wezen het van de hand.


Op 20 oktober 1827 voer een gecombineerde Brits-Frans-Russische vloot onder bevel van admiraal Codrington de baai van Navarino binnen, waar de Osmaanse vloot voor anker lag. Al spoedig vielen de eerste schoten. De zeeslag van Navarino eindigde met de vrijwel volledige vernietiging van de Osmaanse vloot en verzekerde de onafhankelijkheid van Griekenland. Onduidelijk was echter nog welke grenzen het zou krijgen en hoe volledig die onafhankelijkheid zou zijn. De grenzen werden uiteindelijk bepaald na lange onderhandelingen, waarbij de Grieken opvallenderwijs niet rechtstreeks werden betrokken. De grens zou lopen van Arta in het noordwesten, tot Volos in het noordoosten. Ook de Cycladen werden Grieks. Dat betekende dat belangrijke delen van het tegenwoordige Griekenland Osmaans gebied bleven. Na de moord op Kapodistrias (oktober 1831), die zich door zijn autoritaire optreden de vijandschap van zowel de militaire leiding als de notabelen op de hals had gehaald, besloten de Grote Mogendheden dat Griekenland een erfelijke monarchie moest worden. Na enig zoeken werd de zeventienjarige Beierse prins Otto von Wittelsbach in februari 1833 ingehaald als de eerste koning der Hellenen.


In de jaren veertig van de negentiende eeuw ontstond de Megali Idea, een irredentistisch streven naar het verenigen van alle Grieken binnen één koninkrijk, met Constantinopel als hoofdstad, waardoor min of meer het oude Byzantijnse rijk zou herleven. Deze Megali Idea is, tot hij in 1922 in bloed en vuur werd gesmoord na de dramatische ondergang van het Griekse leger in Anatolië tegen de troepen van Mustafa Kemal (Atatürk) en de verwoesting van een deel van Smyrna door de zegevierende Turken, de basis geweest voor de buitenlandse politiek van de opeenvolgende Griekse regeringen. Stap voor stap zou Griekenland daardoor groeien ten koste van 'de zieke man van Europa.' Soms, maar niet altijd, ging gebiedsuitbreiding met oorlog gepaard.


In 1864 droeg Groot-Brittannië de Ionische eilanden, waarvan de meeste nooit onder Osmaans bestuur hadden gestaan, over aan Griekenland. Onder druk van de Grote Mogendheden stonden de, na de Russisch-Turkse oorlog van 1878 dramatisch verzwakte, Turken in 1881 het zuiden van Epirus, rond Arta, en de vruchtbare landbouwprovincie Thessalië af. Macedonië en Thracië bleven vooralsnog onder bestuur van Constantinopel. Dat duurde tot de twee Balkanoorlogen (1912 & 1913) toen de Turken vrijwel geheel van het schiereiland werden verdreven en alleen Oost-Thracië behielden. Griekenland verwierf in 1813 het grootste deel (50%) van het zeer omstreden Macedonië, Kreta en de Egeïsche eilanden, op de Dodekanisos na, die in 1911 door de Italianen op Turkije waren veroverd. West-Thracië, dat na de Balkanoorlogen door Bulgarije werd ingelijfd, kwam na de Eerste Wereldoorlog in Griekse handen (1920). Het land kreeg tenslotte in 1948 zijn huidige omvang, toen Italië de Dodekanisos moest afstaan.


Griekenland kende vele groeipijnen en de naweeën daarvan zijn nu en dan nog te voelen, bijvoorbeeld in een aantal slepende conflicten met Turkije. Over de afbakening van het continentale plat in de Egeïsche Zee, van het luchtruim en van de territoriale wateren. In 1996 leidde een conflict over een rotspunt nabij Kalimnos (Imia) bijna tot oorlog tussen beide Navo-bondgenoten. Hoewel er daarna aanzienlijke verbeteringen optraden in de wederzijdse betrekkingen, wordt bijvoorbeeld in de Griekse media nog vrijwel wekelijks melding gemaakt van schendingen van het luchtruim door Turkse vliegtuigen en beschuldigen de Grieken Turkije ervan nog steeds een invasiemacht van zeker 35.000 militairen gereed te houden aan zijn westkust. Turkije lijkt er anderzijds nog niet van overtuigd dat het Griekse irredentisme geheel is uitgedoofd. Ook het almaar voortdurende conflict over Cyprus is cruciaal in de onderlinge verhoudingen, die door het vermoeden van olie en grote gasreserves in het oostelijke bekken van de Middellandse Zee opnieuw onder spanning kunnen komen te staan.


©Kees Klok


Thessaloniki, 15 augustus 2011