maandag, april 23, 2012

Skyros (slot)


Aan het eind van de ochtend naar Linaria gewandeld voor een cappuccino. Toen ik er eergisteren met de auto naartoe reed, leek het mij een kippeneindje, maar daarin vergiste ik mij. Ik deed er bijna een uur en een kwartier over, maar ik ben hier en daar blijven staan om foto's te maken of te filmen. Het is een zomerse dag, de voorspelling van 24 graden is dit keer wel uitgekomen, waardoor het asfalt van de weg goed wordt opgewarmd. Kennelijk vinden de koudbloedige sabritsa's, salamandertjes, dat heerlijk, want voortdurend schoten ze voor mijn voeten weg, de berm in, of ze renden met grote snelheid voor hun nietige omvang naar de andere kant van de weg. Ik vond het een vermakelijk gezicht, maar ben op een gegeven ogenblik opgehouden ze te tellen. Het waren er te veel. Misschien wel evenveel als de veertigduizend geiten en schapen (als ik goed onthouden heb wat Nikos mij vertelde) die Skyros rijk is. De weg was grotendeels vlak, tussen de heuvels door, maar net voor Linaria moest ik toch nog een flinke helling nemen. Dan blijkt dat je als chauffeur veel mist van het landschap, je neemt maar oppervlakkig waar omdat je je op het rijden concentreert. De bochten en huizen langs de weg herinnerde ik mij wel, maar die helling al niet meer. Wat mij chaufferend ook was ontgaan is de graffiti. Veel is het niet, maar diverse keren zag ik op een stuk muur 'Chrissi afgi' gespoten. De partij van de neo-nazi's die kans maakt op een paar zetels in het parlement. Ik hoop maar dat het niet meer dan een onbezonnen daad van een achterlijke puber is. Het politiek extremisme heeft in het verleden genoeg slachtoffers geëist in Griekenland.


De veerboot naar Kimi lag afgemeerd, maar het vertrek zou nog wel even op zich laten wachten, want de motoren zwegen en van de bemanning was niemand te zien. Ik legde aan op het terras van Meltemi (de harde zuidenwind die vaak op deze hoogte waait) voor mijn koffie en een tosti. Even gedacht aan een elliniko sketto, maar uiteindelijk toch voor een cappuccino gekozen. Het was stil in Linaria. De eigenaar en het meisje van de bediening zaten bij gebrek aan klandizie een tafeltje verderop. Af en toe liep een visser voorbij, of iemand met een tasje boodschappen. Regelmatig klonk het 'chronia polla' (nog vele jaren), dat men elkaar hier voor en na feestdagen als kerst, nieuwjaar en Pasen toewenst. Een eenzaam jongetje met een bal was op het parkeerplaatsje aan het oefenen voor Cruijff. Even dacht ik: zal ik hem als clubdichter van DFC even wat techniek bijbrengen, maar het enige doelpunt dat ik ooit maakte, als invaller bij het zomeravondvoetbal, was in eigen goal en ik zag die bal daarom al in het water verdwijnen. Ik was bovendien pas op de helft van mijn wandeling, vandaag dus sport genoeg. In plaats daarvan de geest gevoed door mij wat in te lezen voor een artikel over Cyprus dat ik binnenkort moet insturen.

Er verscheen een weldoorvoede pope op het terras, prototype voor een spotprent, waarop je nooit een magere priester ziet, maar altijd eentje die oogt alsof hij van het goede leven is. Hij zat nog niet of hij begon met zijn mobiel te bellen, waarna er binnen een kwartier een stuk of zes, zeven collega's arriveerden. Werkoverleg van alle Skyriaanse popes? Ik weet het niet, maar de rust was voorbij voor het meisje van de bediening, dat op een holletje glazen water en kopjes koffie begon aan te dragen. Ik zag ondertussen dat het tijd was om aan de terugweg te beginnen, rekende af en beklom de helling in omgekeerde richting, blij dat ik toch maar wijlen oom Panagiotti zijn wandelstok had meegenomen. Op het hoogste punt weer een mooi vergezicht. Nog steeds sneeuw op de hoogste bergtop van Evia in het westen. Even flink tempo gemaakt, want de zon stond op zijn hoogst en dan weet weer je waarom ze bij het KNIL in 'Ons Indië' het ding de koperen ploert noemden. Een mild briesje zorgde echter voor wat koelte. Nu en dan werd de landelijke rust, waarin je alleen de bellen en het gemekker van geiten en schapen hoorde en nu en dan het blaffen van een erfhond, verstoord door een auto. Soms claxonneerde een chauffeur bij wijze van groet en stak ik mijn hand op alsof ik al jaren op Skyros ben in plaats van een week.



zondag, april 22, 2012

Skyros (4)


Langs de weg van Skyros-stad naar Linaria staan verschillende kapelletjes, zoals je ze meer vindt in Griekenland. Soms zijn ze gewijd aan een heilige, vaker zijn ze ter nagedachtenis van iemand die op die plek is verongelukt. Twee ervan trokken mijn aandacht omdat ze opvallend gedecoreerd zijn, goed onderhouden worden en ook een foto van de dode bevatten. De ene is van een vijftigjarige man die enkele jaren geleden op de weg werd overreden. Onder zijn foto staat een hartverscheurend afscheid, geschreven door zijn vrouw. De andere is van een jong meisje, dat fier de toekomst in lacht. Het verhaal hier achter ken ik niet, maar ik kan het bedenken en mijn hart staat ervan stil. Als ik 's avonds de deur uit ga, neem ik een zaklantaarn mee. Gezien worden is een belangrijke voorzorgsmaatregel.

Vanmorgen heb ik de huurauto ingeleverd. Daarna ben ik omhooggeklommen over de steile weg die leidt naar de platia van Skyros-stad. Half elf op de zondagochtend, maar het was er al levendig. Bij de bakker een verse tiropitta gehaald voor de lunch en daarna op een terrasje, met uitzicht op de platia, koffie gedronken en een pijp gerookt. Er zat nog iemand met een pijp, duidelijk een Skyriaan. Er zal dus ook wel ergens pijptabak worden verkocht. Een geruststellende gedachte. Stel dat mijn vliegtuig straks niet kan vertrekken door de zoveelste staking, of door noodweer. Geen probleem om nog wat langer in het aangename en gastvrije Achilleion te blijven (waar trouwens de internetverbinding heel wat sneller is dan de mijne in Thessaloniki), maar de pijp moet wel roken.

Een tafel verder zat zo te zien de elite van Skyros. Een arts, dat bleek uit de flarden conversatie die ik opving, en enkele andere goed geklede heren. Er was ook een gast, iemand uit Chalkida, kandidaat parlementslid voor Democratisch Links, de partij van Fotis Kouvelis. Progressief, maar niet extremistisch zoals de Syriza (min of meer de Griekse SP) of de KKE, de stalinisten van heksje Papariga. Het gesprek ging grotendeels over politiek, maar op gematigde toon, in tegenstelling tot het gebruikelijke door elkaar geschreeuw bij het oplopen van de gemoederen.

Na de koffie op mijn gemak teruggelopen naar Aspoús. Ik heb eens goed rondgekeken, maar de verkiezingsposters zijn nog niet gearriveerd. Nu het instabiele weer van de laatste weken voorbij lijkt, de zon schijnt en er een milde zuidenwind waait, valt op hoe mooi het voorjaar in Griekenland is. Overal bloeien de wegbermen dat het een aard heeft. Hier en daar lijkt het zelfs alsof de klaprozen uit het asfalt groeien. Je ruikt de lente, letterlijk, want uitlaatgassen en andere luchtvervuiling heb je hier niet. Het valt mij ook op hoe schoon Skyros is. Bijna nergens achteloos weggesmeten plastic flessen en ander afval, wat je elders zo vaak ziet. De weg loopt langs de zee. In de verte trekt een klein bootje een wit spoor door het staalblauwe water. Nikos rijdt mij achterop met het hotelbusje en biedt een lift aan, maar het is te heerlijk om niet te wandelen. Bovendien is het een afstand van niks en grotendeels een glooiende helling af. Omgekeerd doe je er iets langer over, want dan loopt het terrein geleidelijk aan omhoog en wacht je aan het einde de steile klim het stadje in. Dat is zo hoog gebouwd als voorzorgsmaatregel tegen piraten, die eeuwenlang de Egeïsche Zee onveilig maakten. Helemaal boven ligt de burcht, waar de inwoners in geval van nood hun toevlucht zochten en vanwaar je een fabelachtig uitzicht over de omgeving hebt. Zoals Samothraki het eiland van de hortensia's is, zo is Skyros het eiland van de verrassende vergezichten.




zaterdag, april 21, 2012

Skyros (3)


Een auto gehuurd en daarmee op zoek gegaan naar het graf van Rupert Brooke (1887-1915). De dichter die overleed aan boord van een Brits transportschip dat in de Baai van Tris Boukes, aan de zuidkust van Skyros, lag te wachten op orders om naar de Dardanellen te varen. Hij werd begraven in een nabije olijfgaarde. Eerst besloot ik echter het noordelijke deel van Skyros te doorkruisen, bosrijk en vruchtbaar, in tegenstelling tot de zuidelijke helft, die droger en steniger is. Uiteraard reed ik bij de eerste de beste afslag verkeerd, maar daardoor kwam ik wel langs de fraaie stranden van Molos en Grismata. Terugrijdend had ik verrassend zicht op het hoog tegen een rots gebouwde, je zou haast zeggen, geplakte, Skyros-stad. Toen ik voor de zekerheid bij een afslag de weg vroeg, zag ik achter mij het richtingbord. Het zou handig zijn om vanuit beide richtingen zo'n bord te hebben, maar een wat haperende bewegwijzering is niet ongewoon in Griekenland. In oktober nog heb ik dorstig moeten zoeken naar de weg naar Lakouda, waar mijn wijnmakende neef Yiannis woont, omdat daar ook het bord maar vanuit één richting te zien was. Gelukkig is er meestal wel een behulpzame Griek in de buurt om je naar het rechte pad te leiden.


Na het vliegveld boog ik af naar het westen en uiteindelijk naar het zuiden, richting Atsitsa, door een gebied met volop pijnbossen. Een paar keer stopte ik om te filmen of foto's te maken. Diepe stilte, die nu en dan werd onderbroken door het zachte getinkel van de bellen van geiten of schapen in de verte. Ik hoopte een paar van de beroemde pony's van Skyros te zien, die in de wintermaanden vrij over het eiland zwerven, zo vertelde Nikos. In het voorjaar, tegen mei, als ze geen water meer vinden in de bergen, komen ze naar de kust. Iedereen weet van wie welke pony's zijn, ik neem aan dat ze een merkteken dragen. Wordt een pony gezien, dan belt men de eigenaar, die het beest komt vangen en het de rest van de zomer in de wei zet. Vroeger werden ze in de zomermaanden ingezet in de landbouw, maar daar zijn ze door machines vervangen. Tot voor kort verstrekte de regering een kleine subsidie aan ponyhouders, maar ook dat geld is door de crisis verdampt, daarom gaan ze in de loop van de herfst weer de bergen in. Ik zag geiten en schapen, maar slechts één pony, keurig aan de leiband op een erf nabij Atsitsa. Daar dacht ik koffie te drinken, maar door het vroege seizoen was er nog niets open. Het plaatsje bestaat trouwens maar uit enkele huizen, aan een schilderachtige baai.

Autorijden is niet mijn grootste liefhebberij, vooral vanwege de medeweggebruikers, maar op Skyros is weinig verkeer. Toch lukte het mij bijna om een aanrijding te veroorzaken, toen ik voor het hotel in Aspous wilde keren. Ik zag de groenteboer over het hoofd, maar hij mij gelukkig niet. Ik was net terug van de mooie, maar ijzingwekkende rit langs de westkust en door de bergen van Atsitsa, via Ag. Fokas (waar ik weer verkeerd reed, toen ik de keuze had rechtdoor of rechtsaf, maar ook hier toevallig weer een vriendelijke Skyriaan met raad) en Pefkos naar Linaria, de haven. Net toen ik er aan de koffie zat legde de veerboot uit Kymi aan. Langs de nauwe, bochtige weg, waarin af een toe een akelige kuil, liepen diepe ravijnen. Ik heb flink last van hoogtevrees, maar als je in het spel betrokken raakt, moet je meespelen. Ik heb mij met het zweet in de handen over mijn angst heen gezet en werd beloond met indrukwekkende vergezichten, tot aan de besneeuwde bergtoppen van Evia toe. Vanuit Linaria, met zijn kleurrijke vissersschepen, teruggereden naar het hotel om even op adem te komen.


Na het bijna-ongeval met de groenteboer koers gezet naar het zuiden. Eerst langs een baai met glashelder water. Aan de noordkant heet het de Baai van Kalamnitsa en aan de zuidkant de Baai van Kolybada. Gestopt bij een bron die Nyphi wordt genoemd, een verwijzing naar de mythologische nimfen. Er zouden er nogal wat op het eiland hebben gewoond. De bekendste is de zeenimf Thetis, die haar zoon Achilles verborg op Skyros, waar hij uiteindelijk door Odysseus werd gevonden en overgehaald om tegen Troje ten strijde te trekken. Volgens de overlevering vertrok hij met zijn schip uit de zonovergoten baai waarop ik vanuit mijn kamer zicht heb. Het hotel heet ook niet voor niets Achilleion. Van lieverlee werd het landschap minder groen en rotsiger. Hoe zuidelijker ik kwam, hoe nauwer de weg en hoe dieper weer de ravijnen. Uiteindelijk kwam ik bij een kruispunt, waar ik opnieuw de keuze had rechtdoor of rechtsaf. Er stond een hokje van de gemeente, met dezelfde kaart die ik bij mij had. Niets over Brooke. Wel een bord naar rechts met 'marinebasis.' Ik had moeten bedenken dat dat de Baai van Tris Boukes was, maar ik ging rechtdoor, door een almaar steenwoestijnachtiger wordend landschap, over een weg die steeds meer leek op een geitenpad. Geiten, die waren er nog wel, maar nergens een reddende Griek. Uiteindelijk besloot ik te keren, op het breedste punt van het pad, met aan een kant een rotswand en aan de andere een gapend ravijn. Ik zal er vannacht ongetwijfeld nachtmerries van krijgen.



Bij de marinebasis wees een aardige schildwacht mij de richting. 'Een eindje terug, meneer, is een pad naar beneden, dat gaat naar het graf van Brooke.' Ik heb de hele weg afgezocht en allerlei bosjes olijfbomen gezien, maar een pad kon ik niet vinden. Misschien heeft er ooit weleens een bordje gestaan, maar daarvan was niets meer te bespeuren. Alleen het rotsachtige gebied ingaan, ook al had ik wandelstok en bergschoenen bij mij, vond ik te riskant. Wie vindt je als je uitglijdt en een been breekt? Ik moet vlakbij het graf zijn geweest, maar ik besloot de pelgrimstocht de pelgrimstocht te laten. Ik was tenslotte al een heel eind gekomen voor iemand die zelfs op een rechte weg nog verkeerd kan rijden.

vrijdag, april 20, 2012

Skyros (2)


Op 6 mei worden er in Griekenland parlementsverkiezingen gehouden. In de pers zijn die al uitgeroepen tot de belangrijkste sinds de val van het kolonelsregiem, maar hier op Skyros heb ik nog geen partij-affiche gezien. Het kan zijn dat ik niet goed heb gekeken. Het leeft wel, alom merk je dat de mensen zich zorgen maken over de toekomst en dat er grote twijfels zijn of de Griekse politici, de hoofdverantwoordelijken voor de toestand van het land, in staat zullen zijn Griekenland te redden. Ver van Athene met zijn demonstraties, stakingen, verkeerschaos en toenemende criminaliteit, lijkt er ogenschijnlijk weinig aan de hand. Over de baai waar volgens de mythe ooit Achilles vertrok om deel te nemen aan de strijd tegen Troje waait een aangenaam zeewindje, de palm voor mijn balkon wuift mij vriendelijk toe, aan de overkant kraait een haan, nu en dan passeert een auto en als ik de deur uit ga hoef ik niets af te sluiten en kan ik met een gerust hart gaan wandelen. 



Het is vroeg in het seizoen en dat betekent dat het nog stil is in Aspous, maar die stilte bedriegt. Het is te stil. Met (Orthodox) Pasen, het afgelopen weekeinde, hadden de hotels en appartementen vol moeten zitten. Wat mooier dan Pasen op een Grieks eiland? Maar de Grieken bleven grotendeels thuis, in de chaos van Athene of in de menselijker drukte van Thessaloniki. Veelal uit geldgebrek. Een goede vriend van mij, een gepensioneerd hoogleraar die Pasen altijd met zijn vrouw op een van de eilanden doorbracht, is ook thuisgebleven. Door de kortingen op zijn pensioen, de idioot hoge paniekbelasting op onroerend goed (via de elektriciteitsrekening), maar vooral door de medische kosten die hij betaalt voor zijn dochter en haar gezin, zijn de reserves op en kan hij nauwelijks van zijn pensioen rondkomen. We spreken hier over een emeritus hoogleraar, hoe moet de minder bedeelde gepensioneerde er wel niet aan toe zijn? Vooral als hij ziek is en zijn medicijnen zelf moet betalen omdat de kas van het ziekenfonds leeg is en de apothekers anders niet meer leveren. 


De paniekbelasting op onroerend goed treft op Skyros de hotel- en appartementenhouders nog eens extra, omdat gekeken wordt naar het aantal vierkante meters. Die worden vermenigvuldigd met een handvol euros en dat is het bedrag dat moet worden betaald. Hotelhouders en appartementenverhuurders moeten ineens duizenden euros ophoesten voor vele vierkante meters die niet of nauwelijks meer iets opbrengen. Omdat Skyros vrijwel helemaal afhankelijk is van het binnenlands toerisme, valt de charadj, zoals de belasting wordt genoemd (het Turkse woord voor de extra belasting die christenen en joden in de Osmaanse tijd moesten betalen) hier veel zwaarder op te brengen dan in gebieden waar het buitenlands toerisme bloeit. Daar houdt het verre Athene geen enkele rekening mee. Dat de dreigende faillissementen ook de charadj zullen doen opdrogen lijkt de politiek zich niet te realiseren. Het is sowieso verbijsterend dat er nu al over nieuwe bezuinigingen en kortingen op pensioenen en salarissen wordt gesproken. Alle maatregelen om de crisis te keren, die grotendeels neerkomen op geld proberen te halen waar het niet zit, hebben geleid tot het dramatisch instorten van de economie en een vicieuze cirkel van steeds hogere kortingen en almaar verminderende staatsinkomsten. En dat met een bankier als eerste minister. Het hoofddoel van de aanpak van de crisis lijkt vooral het buiten schot houden van de banken, die met de Griekse politici de grootste verantwoordelijkheid voor de crisis dragen. 


De Grieken zijn niet gek. Ze hebben heel goed door wie het land in deze situatie heeft gebracht, maar hoe het gebrek aan vertrouwen in het politieke systeem zich op 6 mei zal gaan vertalen, valt moeilijk te voorspellen. De oppositie, vooral bestaande uit extremistische partijen ter linker en rechterzijde, biedt geen enkel alternatief, behalve grote woorden en ter linkerzijde het aanmoedigen van desastreuze stakingen. Van de vakbonden moeten de Grieken het ook niet hebben. De veelvuldige stakingen die worden uitgeroepen door de vakbondsbonzen, gaan vooral om het behoud van eigen positie en eigen deelbelang. Ook dat beginnen de Grieken steeds meer door te krijgen, al voelt menigeen zich door groepsdruk of bedreigingen gedwongen mee te staken. 


Dat aan iedere crisis hoe dan ook ooit een eind komt is zeker, maar ondertussen leven de Grieken tussen hoop en wanhoop. Vooral dat laatste. Het aantal zelfmoorden is het laatste jaar omhooggeschoten, in het zonnige land dat ooit het laagste percentage zelfdodingen van Europa had, en tienduizenden, veelal hoogopgeleide Grieken verlaten noodgewongen het land. Het wordt inderdaad een cruciale dag, de 6e mei, maar wat dan? Zullen de Griekse politici en vakbondsleiders de grootheid kunnen opbrengen om politieke zelfmoord te plegen en plaats te maken voor een nieuwe lichting die het land er weer bovenop kan helpen? Of zitten die talenten inmiddels allemaal in het buitenland? Ik ga een wandeling maken, de zeewind opsnuiven, een Griekse koffie drinken en kijken of ik een verkiezingsaffiche kan ontdekken. 






donderdag, april 19, 2012

Skyros (1)



Een jaar of tien geleden hadden Stella en ik plannen om naar het eiland Skyros te gaan, maar er kwam iets tussen en daarna is het er niet meer van gekomen. Jammer, want wat zou Stella alleen al hebben genoten van de prachtige, beschilderde keramiek die ik zag in het Manos Faltaits Museum in Skyros-stad, de hoofdplaats die, zoals op vele eilanden, in de volksmond Chora wordt genoemd. In veel Griekse plaatsen heb je een museum(pje) waar de lokale geschiedenis en folklore centraal staat. Vaak een samengeraapte hoeveelheid antieke landbouwwerktuigen, klederdrachten en huishoudelijke voorwerpen uit grootmoeders tijd. Aardig om even binnen te wippen, maar veel steek je er niet van op. Dat is met dit museum heel anders. Ja, er is een collectie antiek gereedschap, er is een collectie oude huishoudelijke voorwerpen en de plaatselijke klederdracht is te zien, maar dat is niet het hart van het museum, dat een grote en kostbare collectie oude boeken en handschriften bezit (met een aantal exemplaren uit de zeventiende eeuw) deels gedrukt op de Griekse pers die zich in tijdens de Osmaanse periode in Venetië bevond, alsmede een reeks indrukwekkende beelden van Loukia, Nikolaos en Eleni Georgandi en tientallen schilderijen van de oprichter, Manos Faltaits, die nog steeds als kunstschilder actief is en wiens ruime atelier ook onderdeel van het museum is. Het is gevestigd in een deel van het herenhuis, de archondiko, van de familie Faltaits, die ergens in de verte gelieerd is aan de Grimaldi's van Monaco. Althans, zodoet het aanwezige familiewapen van de Grimaldi's vermoeden. In het museum bevindt zich ook het archief van de vader van de oprichter, de schrijver Konstantinos Faltaits, een van de initiatiefnemers voor het monument van de op Skyros begraven dichter Rupert Brooke. Dat monument staat vlakbij het hooggelegen museum en biedt een fantastisch uitzicht op de omgeving. Behalve de collecties tentoonstellen, organiseert het museum workshops en concerten, die gegeven worden in het openluchttheater in de tuinen bij het huis. Ik heb mij er aangenaam verloren tussen die schatten uit het verleden, maar ik vraag mij wel af hoe je er onderzoek zou kunnen doen, want bibliotheek noch handschriftencollectie zijn systematisch geordend.

De directe aanleiding om naar Skyros te gaan was het boek Een vreemde kijk op Griekenland van de Nederlandse Roos-Mavrikou-Zevenhuizen, die op het eiland woont. In haar boek geeft Roos, voormalig onderwijzeres te Rotterdam, een beeld van hoe hard de economische crisis de Grieken treft en schetst ze een ander, realistischer beeld van de situatie in Griekenland dan de vaak zeer bevooroordeelde berichtgeving die we tegenkomen in de Europese media. Dat is hard nodig. Onlangs nog heb ik een 'Facebookvriend' uit mijn bestand verwijderd die de boosaardige en totaal onzinnige kreet 'Dertig miljard naar Griekenland en mijn buurman naar de voedselbank' verspreidde. Hier op het eiland hoor ik verhalen van gezinnen die zonder elektriciteit de winter door moesten omdat ze de extra belasting, die wordt geïnd via de elektriciteitsrekening, niet konden betalen en bij zoveel gezinnen is de nood dermate hoog gestegen dat de zustergemeente van Skyros op Cyprus voedselhulp naar het eiland stuurt. Dat zijn verhalen die we niet lezen in de Telegraaf en waarover spuit elf Wilders niet verontwaardigd twittert. Het boek van Roos begint overigens met het verhaal hoe ze op Skyros is terechtgekomen. Je leest het met plezier, maar daarna komt de hedendaagse werkelijkheid aan bod en die is hard en pijnlijk.


Na lezing van het boek ging ik op zoek naar informatie over het hotel van Roos en haar man Nikos, het Achilleion, en zo kwam ik op Skyros terecht, als hun eerste Hollandse gast van dit seizoen. Het hotel ligt in het plaatsje Aspous, een goede uitvalsbasis om het eiland te verkennen. Je zit er comfortabel en rustig, met voor de liefhebbers het strand onder handbereik en met een mooi uitzicht op zee, terwijl het charmante Chora gemakkelijk is aan te lopen. Ik dacht dat het reizen naar Skyros een probleem zou zijn, maar dat was het allerminst. Er zijn luchtverbindingen vanuit Athene en Thessaloniki. Niet dagelijks, dus je moet het even plannen. Wie over een auto beschikt kan Skyros bereiken met de veerboot vanuit Kimi op Evia en uiteraard zijn er de comfortabele lange-afstandsbussen van de KTEL. Skyros leeft grotendeels van het binnenlands toerisme, maar door de crisis is die markt volledig ingestort. Dat is rampzalig voor de economie van het eiland. Het hervatten van chartervluchten uit het buitenland zou een oplossing zijn, maar zover lijkt het nog niet. Op de dronken Engelsen die eilanden als Kreta en Kerkyra in de zomer verzieken, zit niemand hier te wachten. Wel op toeristen die de combinatie van strand (Skyros heeft een aantal mooie zandstranden, al is het strand persoonlijk aan mij niet besteed), bergen, bossen, rust en cultuur kunnen waarderen. De gastvrijheid die ik op Skyros ervaar is hartverwarmend en dat is geen pr-praatje. Het helpt natuurlijk wel dat ik Grieks spreek, maar ook zonder dat zou ik mij in de gastvrijheid van de Skyrianen koesteren. En in de zon, die door de mooie palm voor mijn balkon de kamer in schijnt. Het is tijd voor een aangename wandeling met aan het eind een elliniko sketto, ofwel zo'n lekker sterk kopje, zwarte Griekse koffie.

Het boek van Roos, zeer aanbevolen, is te bestellen via: http://www.mijnbestseller.nl/roosmarijn

zondag, april 15, 2012

Bergen (N.H.)


Sommige schrijvers schrijven aan de keukentafel, terwijl hun vrouw de aardappelen schilt. Altijd hun vrouw, desnoods hun moeder, maar nooit hun minnares. Dat woord verhoudt zich slecht met huishoudelijke bezigheden. De meeste schrijvers, heb ik de indruk, hebben ergens een vaste plek om te werken. C. Buddingh' had jarenlang een werkkamer bij Teekengenootschap Pictura op de Dordtse Voorstraat. Die kamer was nogal donker en voor de helft gevuld met lege whiskyflessen. Hij werkte ooit een tijdje in een brugwachtershuisje, waarop tegenwoordig de waarschuwing Gevaar: hoogspanning is bevestigd. Of dat voor of na Pictura was weet ik niet meer. Uiteindelijk had hij een werkkamer op de bovenverdieping van zijn huis in de Bankastraat. Zo'n aangenaam rommelige, met op iedere stoel een stapel boeken of tijdschriften.


L.H. Wiener meldt in een verhaal dat hij in zijn tuinschuur een schrijfcel heeft gebouwd en van Gerard Reve weten we dat hij een welhaast manische werkruimtenbouwer was, maar toch ook weleens in zijn automobiel, een bus, placht te schrijven. Nadat Dickens zo rijk was geworden van de pen dat hij Gad's Hill Place in Rochester kon kopen, een jeugdwens, liet hij ergens op zijn terrein een houten chalet in Zwitserse stijl optrekken om te schrijven. Het was te bereiken via een tunnel onder een weg. Hij moest wel met een gezin met tien kinderen. Die tunnel staat op instorten, heb ik zelf mogen constateren, en boze tongen beweren dat in het chalet, dat niet meer bij Gad's Hill Place staat, de houtworm zit.


In zijn bekoorlijke stulp te Bergen had A. Roland Holst ook zijn werkkamer. Daar kun je als schrijver een maand gaan zitten, want het huis is een soort van retraite-oord voor letterkundigen geworden. Ik heb daar weleens over gedacht, maar nee: Bergen ligt niet ver van Schoorl, waar wij tijdens mijn pubertijd in uitgebreid familieverband twee heerlijke zomers doorbrachten. Dan komt er van schrijven niets, want dan wil ik die fietstochten overdoen en weer hunkeren naar de twee prachtige dochters van een acteur, die de vakantie naast ons doorbrachten. Ze waren van een overweldigende aantrekkelijkheid. Toen mijn oudste neef en ik uiteindelijk voldoende moed hadden verzameld om hen een avond uit te vragen, moesten ze net aan het einde van die dag terug naar Amsterdam. Later zijn mijn neef en ik allebei historicus geworden, maar dat kan toeval zijn.


Ik heb nooit in een brugwachtershuisje of bij een Teekengenootschap gedicht, maar doe dat al jaren in mijn werkkamer thuis. Die kamer is een gecontroleerde chaos. Nu en dan moet er een ton oud-papier uit, maar zolang dat gebeurt, hoor je mij niet klagen. Toch denk ik nog weleens met een zekere weemoed terug aan het bovenkamertje waarin ik schreef, in mijn eerste huis in de Marcellus Schampersstraat. Op het linoleum, bij een butagaskacheltje, onder een dakraampje dat soms condens lekte. De arme, romantische dichter. Dat huis was van 1882, is jaren geleden gesloopt en bestaat dus alleen nog in herinneringen en foto's. Wordt de weemoed mij iets te veel, dan ga ik weleens in Stella's werkkamer zitten. Die heeft qua omvang iets van dat eerste kamertje, al heerst er verder nog helemaal de geest van Stella. Sinds haar overlijden is het vrijwel onveranderd gebleven. Aan haar schrijftafel, dezelfde die in de Schampersstraat stond, bekijk ik foto's van die zomers te Schoorl. Ik bedenk dat Stella het waarschijnlijk heel inspirerend zou hebben gevonden om aan het bureau van Roland Holst te werken. Misschien moet ik toch nog eens een maandje Bergen overwegen.


woensdag, april 11, 2012

Vertalersleed


Ik lees Ich bin I am van Job Degenaar, een bundel gedichten, die ik pas geleden in handen kreeg. Zoals vaak wanneer ik zijn verzen lees, treft me de licht weemoedige toon, waarmee ik mij zo verbonden voel. Misschien is dat niet helemaal goed uitgedrukt. Kun je je verbonden voelen met een toon? Wel met een sfeer en die wordt toch vooral bepaald door de toon van een gedicht. Ik voelde het al direct bij het bekijken van het omslag, waarop het prachtige gedicht Augustus, halverwege is afgedrukt. Het beschrijft met geen woord te veel de vooraankondiging van de herfst, als het fruit begint te rijpen en er soms een stille waas boven de sloten hangt, een beeld dat ik al te goed ken van fietstochten door de polder op een vroege nazomerdag. Het eindigt met en een naderend gevoel van/verlorenheid dat sluimert/in de mooiste liefdesnachten. Terwijl ik las ging de mobile telefoon en hoorde ik dat een jeugdliefde van mij is overleden. Tien jaar jonger dan ik. In de tijd dat wij met elkaar verkeerden, de jaren van doorrookte nachten en mandflessen goedkope Italiaanse wijn, was het mode om lange discussies te hebben. Bijvoorbeeld over synchroniciteit en in hoeverre die het leven bepaalde. Ik weet niet of we toen wel precies wisten waarover we het hadden, maar het waren even oeverloze gesprekken als die over het al dan niet bestaan van het toeval. Er werd veel gezeverd in die jaren en we deden het hartstochtelijk. Een ding wisten we zeker. Dat was het niet bestaan van God. Daar kwam bij sommigen het geloof in elfen, kabouters en genezende stenen voor in de plaats, of het eindeloos mompelen van mantra's. Mijn jeugdliefde had ook een heel praktische kant, een die ik mij als dichter in wording niet wilde veroorloven. Als het lekte ging zij met kwast en teerpot het dak op. Hoogtevrees had ze niet, van andere dingen was ze evenmin bang. Uiteindelijk raakte ze in de ban van het feminisme. Zij werd automonteur, maar tegen die tijd waren onze wegen al een verschillende richting uitgegaan.


In Schiermonnikoog beschrijft Degenaar de herinnering aan een oude liefde en hoe het geheugen herinneringen steeds in een ander licht zet: en alles van toen is zilver:/ dit eiland, de zee, de vogels. Je proeft in de regels het verlangen om de tijd stil te zetten, de voortdurende strijd van de dichter tegen het onmogelijke. Bij Degenaar krachtig in zachtmoedige tonen en nergens met de schreeuwerigheid van veel podiumpoëzie. Hij eindigt met: Wat bleef is een bewogen foto/je hennahaar verwaaid aan een zee/die allerinnemendst liegt. Wie was het die zich een romantisch-realist noemde? Ik herinner het mij niet meer en ik ben onderweg, niet in de buurt van mijn bibliotheek, hoewel ik het daar uit gemakzucht waarschijnlijk ook niet zou opzoeken. Een zekere luiheid is op mijn licht gevorderde leeftijd aan te bevelen. Goed voor de gemoedsrust. Ik houd het voor het gemak op Gerard Reve, maar als je zo nodig een etiket wilt plakken, dan is er een romantisch-realist bij uitstek in de Nederlandse letteren en dat is Job Degenaar.


De bundel is drietalig, in het Nederlands, het Engels en het Duits. Mijn Duits heeft een te hoog Rudi Carell-gehalte om een oordeel over de vertalingen te vellen. Met de Engelse zou ik dat wel kunnen, maar merkwaardig genoeg zijn deze niet naast het Nederlandse origineel afgedrukt, maar in een aparte afdeling. De Duitse staan wel naast het origineel. Wat de uitgever bewogen heeft tot deze ongemakkelijke uitvoering weet ik niet, er zal ongetwijfeld een reden voor zijn. Om toch een vergelijking te maken, zoek ik de Engelse versie van Augustus, halverwege, vertaald door Annmarie Sauer. Ik vind hem nogal letterlijk en hier stuit ik op het eeuwige probleem van de vertaler. Vertaal je zo letterlijk als het kan, laat je de brontekst waar mogelijk in tact, of ga je er verder vanaf als je meent dat dat het gedicht ten goede komt? Het is een vraag die ik nog nooit bevredigend beantwoord heb gezien. Als vertaler houd ik mij voor dat een gedicht in elk geval nooit een vertaling moet lijken, maar als een Nederlands, of in dit geval een Engels gedicht, op zichzelf moet kunnen staan. Dat is hier het geval, maar de lichte weemoed uit het origineel voel ik er minder uit spreken, al geef ik toe dat het razend moeilijk is om een treffend Engels equivalent voor verlorenheid te vinden.


Het blijft bij het vertalen van poëzie vaak een helse keuze uit subtiele mogelijkheden en honderd procent goed doet de vertaler het nooit. Fa Claes, poëzievertaler uit het Spaans heeft mijn vertaling van Joanne Limburg (Femenismo, Uitgeverij Liverse) gelezen en schrijft: 'Proficiat voor je vertaling, ze is prachtig. Je hebt het inderdaad mooi gedaan, eenvoudig, soepel, correct. Dat is niet zo vanzelfsprekend. Je vertaling is zo vlot alsof je ze uit je mouw schudt. Ik ken dat verschijnsel, ik weet hoe moeilijk het is om dat te bereiken. Maar zo hoort het in feite.' Hero Hokwerda, een even ervaren poëzievertaler uit het Nieuwgrieks laat weten: 'Intussen heb ik je Joanne Limburg-vertaling gelezen. Mooie poëzie, en op zichzelf goed vertaald, denk ik, maar van mij zou het wel wat vrijer mogen, wat minder letterlijk het Engels op de voet volgend, juist om dan wel weer wat dichter bij de compactheid van het origineel te komen: die is weliswaar tussen Engels en Nederlands nooit helemaal op dezelfde voet mogelijk, maar vast nog wel iets meer.' Ik ga maar gewoon een poosje verder in Ich bin I am, waarin een klein deel van de prachtige poëzie van Job Degenaar beschikbaar is gemaakt voor de Engelse en Duitse lezer. Dat zou met meer van zijn gedichten mogen gebeuren.



Job Degenaar – Ich bin I am. Dichtkunst/Poetry. World Internet Books. ISBN 978 3 8423 2862 4. Euro 12,80.


vrijdag, april 06, 2012

Onderzoek

Een deskundige zegt op de radio dat zittenblijven in het onderwijs niet helpt. Nooit. Nergens ter wereld. 'Daar is heel veel onderzoek naar gedaan,' voegt zij eraan toe. Ik heb geen reden om er aan te twijfelen. Heel veel onderzoek door deskundigen. Ga er maar aanstaan. Toch moet ik dan de spreekwoordelijke uitzondering op de regel zijn. Bij mij heeft zittenblijven uitstekend geholpen. Ik was niet zo'n erg gemotiveerde leerling. De kleuterschool vond ik nog wel aardig. Dat was een paar uurtjes spelen in de ochtend. Daarna kwam de lagere school, met zijn orde en discipline, met wat ik als een stortvloed van onzinnige en lullige regeltjes ervoer. Zeker de eerste twee jaar op de Vest. Het zal in werkelijkheid een milder regiem zijn geweest dan in mijn geheugen, maar de overgang van de zorgeloze kleuterschool in de Cornelis de Wittstraat naar de knoet op de Vest, was bepaald schokkend. Toen ik na twee jaar van school werd gestuurd en terechtkwam op de Boermanschool, in de Bankastraat, werd het leven een stuk aangenamer, al was ik pas echt gelukkig in de vakanties. Vooral de grote vakantie voelde ik als een zich jaarlijks herhalende bevrijding. Ik ben niet voor niets uit het onderwijs gestapt toen de minister een week van de zomervakantie haalde.


Wat de lagere school bood, boeide mij maar matig. De prettigste ogenblikken waren die wanneer de meester verhalen vertelde, maar mijn tante Christien deed dat toch mooier en niet verplicht van kwart voor tien tot half elf. Rekenen en kennis van het lid- en werkwoord waren gewichtige zaken, werd mij steeds weer voorgehouden, zonder dat ik het vermocht in te zien. Dom was ik niet, maar ik voerde onvoldoende uit om mee te mogen doen aan het toelatingsexamen voor het lyceum. Het gymnasium was nooit ter sprake gekomen. Ik kwam op de Mulo terecht.


De Mulo, een school met echte leraren, die wij al voor de eerste schooldag meenden te kennen uit verhalen die de ronde deden aan het einde van de zesde klas. Er zou een Siem zijn, die geen orde kon houden en waar het de hele dag keten was. We hoorden over een Proppie, die een soort kabouter moest zijn en een Okkie Trooy, althans iemand met zo'n bril, die ongelofelijk streng was en een echte sadist. Dat laatste verhaal maakte zoveel indruk op Nellie Stolk dat ze van angst in huilen uitbarstte op het moment dat Okkie, die in werkelijkheid meneer Boersma heette, voor het eerst het lokaal betrad. Geschiedenis, het enige vak dat mijn belangstelling had, werd in het eerste jaar gegeven door een heel oude man die Van Wijnen heette en die voortdurend 'juist zo,' zei. Dat turfden wij en we sloten weddenschappen af op het aantal juist zo's per les. Het record staat op drieënvijftig, geloof ik.


In het eerste jaar was ik nog voldoende onder de indruk van het regiem om af en toe iets uit te voeren, zodat ik nog net overging. In de tweede klas sloeg de puberteit toe, ontdekte ik het spijbelen en de genoegens van het keten. Aan het einde van het jaar bleef ik reddeloos zitten. In 1965 kon je nog op je veertiende gaan werken. Een vriend van mij, iets ouder dan ik, had dat gedaan. Hij stond de hele dag aan de lopende band in de Victoriafabriek koekjes om te draaien. Van zijn loon kocht hij iedere zaterdag een langspeelplaat. Ondanks dat loon en het gerucht dat er bij de Victoria veel meisjes werkten die het zonder problemen met je wilden doen, was die lopende band een schrikbeeld. 'Ik geef je nog één kans,' zei mijn vader, 'maar als je weer blijft zitten, ga je regelrecht naar de fabriek.' Ik besloot het risico niet te nemen om te zien of hij het wel meende. Ik begon mijn huiswerk te maken, op te letten in de les en het keten te beperken, tenzij het echt niet anders kon, zoals bij Siem of de dominee. Mijn cijfers schoten omhoog, ik ging moeiteloos over en slaagde met een prachtige lijst, waarop alleen een vier voor wiskunde. Dat lag aan de Vuurtoren, die niet kon uitleggen. Een beter voorbeeld dat zittenblijven weleens helpt, kan ik niet bedenken, maar ik word in dat soort onderzoeken niet betrokken.