donderdag, juni 22, 2017

Meneer Visser draagt een nieuw jasje




Lieve Stella,

We zitten in een hittegolf, dus het geklaag is niet van de lucht. Klagen over het weer zit de Nederlander in de genen. Het leidt ook tot paniekerig gedoe, zoals het afkondigen van allerlei kleurencodes in verband met bosbrandgevaar. Ik vind voorbereid zijn wel van belang, maar wij Nederlanders hebben nu eenmaal de neiging tot doorslaan. Ook dat zit in de genen. In de tuin is het code-S(affraangeel), vanwege de slakken die zich tegoed doen aan de nieuwe aanplant. Omdat ik geen gif wil gebruiken en niet op iedere slak zout wil leggen, bestrijd ik de overlast met bakjes goedkoop bier. Slakken zijn dol op bier. De bedoeling is dat ze ervan drinken, lazarus in het bier vallen en daar een delirische dood sterven. Sommige slakken zijn slim. Die drinken van het bier en blazen daarna lallend de aftocht.

Ik zou nog een klein stukje onkruid moeten rooien, maar de tijd dat ik bij tropische temperaturen in tuinen stond te wroeten, is lang geleden. Juli 1982 in Paramaribo, om precies te zijn. Ik weet dat omdat ik het mij natuurlijk herinner, maar ook omdat ik bezig ben aan deel zes van mijn literair dagboek en daar zit 1982 in. Ik wacht wel tot het vannacht heeft geonweerd en de temperatuur morgen krap de twintig graden haalt. Zoiets is tenminste voorspeld en de overheid zal er ongetwijfeld al een code voor hebben. Toen ik als kind op de Vrieseweg woonde, hadden maar heel weinig mensen telefoon. Daarom zag je op een enkele deur een bordje met 'Hier brand melden.' Ik heb weleens gelachen om al die mensen die na de introductie van de mobiele telefoon voortdurend met het ding in de weer waren, maar toen ik zaterdag bij Visser zat en merkte dat ik mijn mobiel was vergeten, ben ik toch even op de fiets gestapt om hem te halen. Toen ik mijn hartstilstand kreeg, heeft de mobiel van Kees Thies mijn leven gered. Heb jij enig idee waar die leuke brandmeldbordjes zijn gebleven?

Visser is weer open. Het is mooi gerestaureerd en, eigenlijk heel knap, met behoud van de originele sfeer. Meneer Visser draagt een nieuw jasje en dat staat hem heel goed. De nieuwe uitbater is nog heel jong en pakt de zaken daarom met jeugdig enthousiasme aan. Naast jong, leuk personeel, is ook Juliëtte gebleven, zodat er nog een vertrouwd gezicht uit het oude Visser is. Ik denk dat dat goed is. Zij heeft jarenlange ervaring en kan daarmee het jeugdig enthousiasme van Dennis, de baas, ondersteunen. Het koffiezetapparaat uit verre tijden hangt nog steeds ter bewondering aan de muur, maar de koffie komt nu uit een apparaat dat zo exclusief is, dat er maar een paar van zijn in Nederland. Er wordt voortreffelijke koffie mee gemaakt. Gelukkig zijn de poffertjes en het fameuze broodje bal gebleven, maar daarnaast is er nu een ruimer aanbod van hapjes en bieren dan vroeger, terwijl ook de wijnen uitstekend zijn. Dat alles nog steeds voor een zeer betaalbare prijs.

Lieve Stella, je hebt geen idee hoe blij ik ben met de vernieuwde Visser. Ik huiver daarentegen als ik bedenk wat er van Loxias is geworden. De laatste keer dat ik er langsliep, kort voor ik terugvloog naar Nederland, kwam er een storm van ondefinieerbaar muzieklawaai naar buiten, die de hele straat deed dreunen en vibreren. Erg prettig vind ik dat behalve de oude garde nu ook weer jongelui en ouders met kinderen naar Visser komen. Het gemengde publiek van weleer dat Visser zo aantrekkelijk maakte! Ja, natuurlijk, ik ben ook blij dat De Vrijheid weer open is en dat De Tijd sinds een paar maanden een nieuwe, aardige uitbater heeft en ik ben blij met Merz, het Stadscafé, 't Vlak en Huis Roodenburg, om maar wat te noemen, maar in geen van die aangename etablissementen kom ik al sinds mijn vijftiende.

Op het ogenblik lees ik Brieven, dagboeken en een geheime liefde van Laurie Langenbach (1947-1984), dat is verschenen in Privé Domein en is bezorgd door Rutger Vahl. Vanaf het verschijnen, in 1977, van haar roman Geheime liefde bewonder ik haar als schrijfster. Op Vera na, waarnaar ik op zoek ben, maar dat alleen antiquarisch is te krijgen (misschien vind ik het wel op 2 juli op de Dordtse Boekenmarkt!), heb ik heel haar oeuvre. Bescheiden in omvang, maar indrukwekkend. Ik vind haar een groot schrijfster. Nog steeds. Ze heeft tijdens haar leven nooit de erkenning gekregen die ze verdiende, omdat ze de moed had om tegen de in de Nederlandse letteren heersende tijdgeest in te gaan. Dat is met dit boek rechtgezet, al heeft het drieëndertig jaar moeten duren.

Eigenlijk een merkwaardige gedachte dat Laurie, hoewel een jaar jonger dan jij, al twee en een half jaar voordat wij elkaar leerden kennen is overleden. Ze was toen de geliefde van musicus Wally Tax. Als ik die naam lees, hoor ik onmiddellijk het nummer Touch van de Outsiders, dat ik in de jaren zestig zo'n beetje heb grijsgedraaid. Laurie overleed aan baarmoederhalskanker. Haar leven had wellicht kunnen worden gered als ze niet in de macrobiotiek had geloofd en zich had verlaten op de reguliere geneeskunde. Ik ben nu gevorderd tot haar brieven uit Japan, waar zij bij een zekere Masahiro Okizo'n zogenaamde wijze uit het oosten met, begrijp ik, een eigen vorm van yoga, genezing zocht. De rillingen lopen me over de rug als ik lees hoeveel vertrouwen ze aanvankelijk, naast twijfels, dat wel, had in die kwakzalverij. Waarom willen sommige mensen altijd maar iets geloven in plaats van te onderzoeken om te streven naar weten?

Een deel van haar jeugd bracht Laurie trouwens in Tripoli door, de geboorteplaats van Marion Vomberg, de geliefde met wie ik van 1977 tot 1981 samen was. Marion is ook jong gestorven. Ook aan kanker en haar laatste geliefde was ook een musicus, de Nederlands-Amerikaans Michael de Jong. Laurie had ook een Griekse connectie, ze had een kortstondige relatie met Vangelis, die zelfs een of twee nummers (ze schreef ook liedjes) van haar pikte, wat Herman Brood trouwens ook heeft gedaan.

Kortgeleden schreef ik een verhaal op mijn weblog waarin Marion figureerde. Daarbij had ik een foto van haar geplaatst uit mijn archief. Iemand stuurde mij de suggestie om een foto-autobiografie op mijn weblog te publiceren. Een aardig idee, al zal er beslist meteen wel iemand gaan roepen dat dat wel erg ijdel is (maar je weet, ik haat het doe-maar-gewoon-dan-doe-je-al-gek-genoeg-geloof), maar ik zou niet weten waar ik op het ogenblik de tijd vandaan moet halen om al die foto's te scannen en van teksten te voorzien. In september verschijnen mijn dichtbundel Over de vloedlijn en de verhalenbundel Oude dromen en daar moet nog het een en ander aan worden gedaan. Bovendien komt Sue P., mijn jeugdliefde Susan D. uit Engeland, volgende week naar Dordrecht ('waarover later,' zou prof. dr. Lou de Jong zeggen) en er komt een aantal festivals aan die ik niet wil missen. We moeten het leven maar vieren, zolang het nog kan. Gisteren hoorde ik over alweer een oud-collega dat de Gruwelijke Ziekte bij hem is geconstateerd en je weet nooit wat je zelf onder de leden hebt. Hadden we de reizen, die we samen zouden maken, maar eerder ondernomen, denk ik nog weleens. Inmiddels is het 26,5o in onze doorgaans koele woonkamer. Boven, onder het platte dak, is het zeker tien graden warmer. Meestal slaap ik, ondanks de warmte, uitstekend bij een ventilator, maar als het onweer niet tijdig komt, zet ik vannacht het kampeerbed maar beneden.

In gedachten, altijd,
Kees

Dordrecht, 22 juni 2017

Foto: Kees Klok





maandag, juni 19, 2017

Afrikaantjes



Mijn Rotterdamse grootvader had een volkstuin. Geen volkstuin met een huisje om voor te zitten, met een pilsje, op warme dagen. Nee, een moestuin. Een lap grond met een schuurtje voor spade, hark en schoffel. Achter het huis in de Korenbloemstraat had hij ook een tuin. Met aangeharkte grindpaadjes, waarlangs afrikaantjes groeiden. Ik dacht dat die iets te maken hadden met het nabije Afrikaanderplein. In die tuin stond ook een schuurtje. Daarin hing opa ieder jaar een vetgemest konijn op, voor de kerstdagen. Oma beweerde dat ze van afrikaantjes hooikoorts kreeg.

Als kind had ik geen last van hooikoorts, tot mijn jongere zusje het kreeg. Een jaar later begon het bij mij ook. Steevast van begin mei tot half juni. Als het te gek werd, haalde ik bij de dokter een receptje voor oranje pilletjes. Opa verbouwde van alles in zijn volkstuin, maar vooral sperziebonen. Ik heb na hun overlijden geen sperzieboon meer aangeraakt, behalve in de gado-gado, maar die komt uit Ons Indië en dan is het anders. Ik kreeg weleens bananen van opa. Waar hij die verbouwde, wist ik niet. Wij werden als kinderen over veel in het ongewisse gelaten.

Toen ik op mijn drieëntwintigste met Annemarie ging wonen, werd de hooikoorts ieder jaar minder. Tegenwoordig heb ik er zelden last van en dan volstaat een wit pilletje van de drogist. Deze week heb ik nieuwe planten in de tuin gezet. Van alles, maar geen afrikaantjes. Die worden als eerste opgevreten door de slakken. Op het Afrikaanderplein ben ik sinds het overlijden van opa, in 1963, niet meer geweest. Ik ben niet echt dol op Rotterdam.

Foto: auteur


vrijdag, juni 16, 2017

Morgen alweer aan de slag



In 2016 verscheen bij uitgeverij Liverse, als vijfde deel in mijn serie literaire dagboeken, Een zootje ongeregeld, dat de jaren 1975-1979 beslaat. Inmiddels werk ik aan deel zes, dat zal gaan over de jaren 1980 tot vermoedelijk 1983. Uit dit deel, als voorproefje, de aantekeningen uit januari 1980.

Dinsdag, 1 januari 1980:
Ik heb vannacht tijdens de jaarwisseling door een verdwaalde vonk een brandwondje opgelopen in mijn hals. Misschien een karakteristiek begin van het jaar. Ik verwacht niet veel goeds van 1980.

Oudejaarsavond waren we bij Wim & Vera1, waar we naar de show van Wim Kan hebben gekeken. Goed, maar niet spectaculair. Hoogtepunten waren zijn anti-Navolied en de imitatie van Van Agt.

Morgen alweer aan de slag voor school. Er moeten schoolonderzoeken worden gemaakt en overheadsheets, ondermeer voor staatsinrichting. Vervelend, maar het is niet anders. De rest van de vakantie wil ik besteden aan het schrijven. Ik moet ook wat dingen opzoeken voor mijn artikel over de Dordtse gilden. Daarom morgen een nieuwe bibliotheekkaart halen.

Donderdag, 3 januari 1980:
Op aandringen van Marion2 met mijn brandwondje langs de dokter gegaan. Het kan gaan ontsteken en is ernstiger dan ik aanvankelijk dacht. Het zit ook op een lastige plek. Ik mag er geen levertraanzalf meer opsmeren.

Donderdag, 10 januari 1980:
Het nieuwe huis bezorgt me een beetje een kunstkop. Nadat ik de eerste hypotheek, met levensverzekering, heb afgewezen, garandeerde de 'makelaar' dat ik er een van vijfentachtigduizend gulden kon krijgen, maar wel tegen 10.75% per jaar. Herbert3 zal iemand van de Amrobank sturen. Lukt het daar niet dan kan ik altijd nog over dit riante aanbod denken. Ook zijn mijn ouders bereid mij een en ander te lenen. De kosten van de inrichting zouden weleens flink tegen kunnen vallen, want misschien moet heel de elektrische bedrading worden vernieuwd.

Donderdag, 13 januari 1980:
Dankzij Herbert komt de financiering van het nieuwe huis in orde. Tegen aanzienlijk minder rente en zonder bemoeienis van die louche 'makelaar.' Nu alleen nog een woonvergunning, maar ook als ik die om een of andere reden niet zou krijgen, trek ik er in. Ik zie het nog niet gebeuren dat ze me uit mijn eigen huis zetten.

Woensdag, 16 januari 1980:
Onverwacht een vrije dag. De verwarming op school deed het niet, we mochten vertrekken. Thuis het schoolonderzoek staatsinrichting gemaakt.

Moet ik vast beginnen aan het volgende hoofdstuk in Geoffrey Parker (The Dutch Revolt) of eerst de twee verhalen typen die ik naar een literair blad wil sturen? Ik moet ook Kees Buddingh' nog een exemplaar van Centre Ville brengen.

Donderdag, 17 januari 1980:
Herbert belde dat de hypotheek is goedgekeurd. We kunnen nu zo snel mogelijk de akte laten passeren. Ik zal morgen de 'makelaar' op de hoogte stellen. Hij weet nog niets van die Amro-hypotheek, wat mij enige binnenpret bezorgt.

Een bescheiden feestdag: vanmiddag ijsvrij, de hypotheek in orde en een aanslag van de belasting: ik krijg veertienhonderd gulden terug. Ook aan Herbert te danken.

Zaterdag eten we bij Gerrit (Lupius)4 in het kader van de 'eetcyclus' die we zijn begonnen. Marion gaat hem helpen met koken. Ben benieuwd. Het wordt zijn eerste keukenervaring.

Zondag, 20 januari 1980:
Gisteren een interessant college van de heer Van Galen Last over de tegenstellingen tussen de geschiedopvatting van de negentiende en de twintigste eeuw. Individualisme contra groepsgerichtheid. Die negentiende eeuwse, individuele benadering heeft nog steeds invloed op het werk van sommige kunstenaars en filosofen. Neem bijvoorbeeld het oeuvre van Thomas Mann.

Woensdag, 23 januari 1980:
Soms denk ik weleens aan een rustig baantje als ambtenaar op het archief. Op mijn dooie gemak wat documenten afstoffen en nu en dan een stukje schrijven, maar dan heb ik die heerlijke, lange vakanties niet meer.

Geoffrey5 heeft twee boeken voor mij meegenomen uit Engeland: Geoffrey Parker, Europe in Crisis 1598-1648 en Fernand Braudel, Capitalism and Material Life 1400-1800. Brian6 gaat mij de driedelige History of the Crusades van Steven Runciman sturen.

Zaterdag, 26 januari 1980:
Het was voorjaar 1972. Pols had nog zijn terras aan het Groothoofd. Een zonnige zaterdagmiddag. Ik dronk met Gerrit een pilsje. We keken naar de voorbij varende schepen. Daar werd het idee voor een literair blad geboren: Letteriek. Het zelfde blad dat ons nu, via het infantiele geschrijf van Frank van Dijl, beschimpt en natrapt. Het nummer dat vandaag is verschenen is een absoluut dieptepunt. Terwijl ik dit noteer leest Marion wat staaltjes van taalonmacht voor. Wedden dat dit het laatste nummer is, afscheid met een kwaadaardige doodsrochel?

Misschien moet ik ook eens aan een essay beginnen. Bijvoorbeeld over de mentaliteit van de picaro die, naar ik vrees, meer en meer ingang vindt in de samenleving.

Dinsdag, 29 januari 1980:
Over twee weken komt de nieuwe Herman uit, met een fiks weerwoord op Letteriek. Daarnaast komt het absurdisme centraal te staan. We plaatsen ook een stuk van Astrid, Marion's jeugdige tante, over feministische kunst. Morgen, als Marion de doka gebruikt, gaan we het fotowerk vast gereed maken.

1. Wim (1950-2002) & Vera Wirtz, vrienden.
2. Marion Vomberg (1961-2012), geliefde.
3. Herbert Bos, vriend.
4. Gerrit de Wolf (1949-2010), vriend.
5. Geoffrey Lord, neef.
6. Brian Lord, neef.

Foto: auteur


maandag, juni 12, 2017

Wantijpop



Voor zover ik mij herinner, maar toen hield ik nog geen dagboek bij, is Wantijpop, het jaarlijkse muziekfestival in het Wantijpark in Dordrecht, begonnen met het evenement de Stemvork. Ergens in de jaren zestig. Er is in ieder geval al heel lang muziek in het Wantijpark. Ik heb nog foto's, gemaakt eind jaren zeventig, begin jaren tachtig, toen ik er met Marion, mijn toenmalige geliefde, en een aantal vrienden heenging, elk met een treetje bier onder de arm. Dat hoef je nu niet meer te proberen, aan de ingang van het park worden door beveiligers tassen en zakken leeggehaald, want eigen drank is streng verboden. Het stimuleert de creativiteit. Er zijn vele manieren om drank binnen te smokkelen en daarom keek ik er niet van op dat een bekende mij grijnzend een glaasje whisky aanbood.


In die tijd zaten een paar honderd man in het park te genieten van, ook weer voor zover ik mij herinner, voornamelijk lokale bands. Wat dat betreft is er voor mij niet veel veranderd. Het was dit jaar zo ongehoord druk bij het hoofdpodium, waar allerlei beroemdheden optraden die voornamelijk buiten mijn belevings- en belangstellingswereld opereren, dat ik mij uitsluitend bij het podium van de Popcentrale heb opgehouden. Daar was het druk, maar niet zo druk dat je je benen kon optrekken en tussen je medebezoekers bleef hangen en dat beviel mij beter. Er trad een aantal interessante lokale bands op. Er waren ook een paar jongens die een enorme lawaaistorm produceerden. Toen was het ineens nogal druk bij de Jamstage, waar voortdurend leuke dingen gebeurden.


De zon scheen, dat hielp de moed erin te houden, want hoewel ik mij bij tijd en wijle prima vermaakte, vraag ik mij toch af of Wantijpop nog wel echt leuk is. De massaliteit, de peperdure consumpties om het festival betaalbaar te houden, die lijst van 29 'huisregels', waarvan de helft zo is overgenomen uit al bestaande wetten en gemeentelijke verordeningen en dus volkomen overbodig om te vermelden en waarvan sommigen de lachlust opwekken: 'Er zijn geen kluisjes op het terrein.' Je hondje mag niet meer mee en waag het niet een camera met verwisselbare lenzen mee te nemen. Ik voel mij bij zoiets als een kleuter behandeld en het tekent de hysterische tijdgeest die in ons is gevaren. Natuurlijk, veiligheid is van belang, er lopen hier en daar moordlustige godsdienstwaanzinnigen rond, maar ik heb toch sterk het gevoel dat de de 'veiligheidsmaatregelen' bij Wantijpop vooral voortkwamen uit doorgeslagen regelzucht en vertrutting.


Ja, gelukkig zag ik veel vrolijke mensen, zag ik weer heel veel vrienden en bekenden en hadden we het onder elkaar gezellig. Dat is waar je voor komt bij Wantijpop. De muziek is toch eigenlijk maar bijzaak. Ik weet het, ik begin langzamerhand een cultureel fossiel te worden, maar van mij mag het volgend jaar ietsje minder massaal en ietsje meer terug naar de gemoedelijkheid van nog niet zo heel lang geleden.

Foto's: archief auteur.


donderdag, juni 08, 2017

Engels




'Je kunt niet wachten om naar huis te vliegen en daarna om weer hierheen te komen,' lacht ze. Panagiottis zingt over een geliefde die hem in de steek liet. Alle wijn is voor mij, want ze is met de auto. Of dat verstandig is, weet ik niet, maar de ochtend is nog ver weg. Ze heeft mij aardig door, al stelt ze het wat zwartwit. Ik moet denken aan de dichter Seferis. Die schreef niet alleen over nachtegalen in Platres, maar ook over zijn verlangen naar het vaderland als hij ver van huis, ergens op een ambassade, zijn werk deed. Terug in dat vaderland, wilde hij meestal al snel weer vertrekken.

De waard slooft zich uit vanavond. De schotels lijken extra gevuld. Panagiottis en Takis spelen zich het vuur uit de vingertoppen. Misschien heeft het iets met haar aanwezigheid te maken. We spreken Engels, dat valt op. Ze is civiel ingenieur en een van de tienduizenden werkloze afgestudeerden. Ze leeft van de privélessen Engels die ze geeft. Ze wil haar Engels met mij oefenen. Ik heb haar geholpen met een sollicitatiebrief, want ook zij wil naar het buitenland vertrekken. Meer dan driehonderdduizend generatiegenoten gingen haar voor.

Het is niet druk vanavond. Het is alweer de vijfde dag van de busstaking. De chauffeurs hebben al maanden geen salaris gehad, maar het dividend van de aandeelhouders is wel uitgekeerd. Iedere dag zijn er wel een paar protestdemonstraties in de stad. Dat krijg je met voortdurend mooi weer.

Mij worden de chaos en het geschreeuw langzamerhand te veel. Ik wil naar de provinciestad op mijn riviereiland, waar nooit iets gebeurt dat het wereldnieuws haalt. Panagiottis en Takis zingen over het vallen van een maanloze nacht. De waard brengt meer wijn. Ze zegt dat het tijd is dat ze naar huis gaat. Terwijl zij zich bij het afscheid tegen mij aandrukt, beloof ik snel weer terug te komen, zodat ze haar Engels kan oefenen. Later bedenk ik dat ik iets anders had moeten zeggen.


Foto: auteur


maandag, juni 05, 2017

De man met de hond




Als we de zomers in het huis in Thessaloniki doorbrachten, waren we gewoon om voor het ontbijt een wandeling te maken door het bos van Seïch-Sou. We namen een vaste route de heuvel op, tot we na ongeveer een uur gaans bij een kapelletje kwamen. Vandaar ging het pad omhoog door een schaduwrijke vallei, waarna je bij een tweede kapelletje kwam, gebouwd op een uitstekende rotspunt. Vandaar had je een weids uitzicht over het bos, de stad en de baai. Op heldere dagen zag je aan de overzijde van de baai de besneeuwde top van de Olympos en nog verder weg het Pindosgebergte. Rondom het kapelletje hadden vrijwilligers, die het bos schoon hielden, bomen en bloeiende struiken geplant. Ook hadden ze twee zitbankjes neergezet.

Over de terugweg deden we soms wel een kwartier korter dan over de heenweg. Vaak kwamen we een oude man met een hond tegen. Hij begon later aan de beklimming, als de zon voor ons doen al te hoog stond. De hond was een voormalige zwerfhond, die zich aan de man had gehecht en nu bij hem woonde. Meestal maakten we een praatje. Stella was een beetje bang voor honden, maar niet voor deze, die een goedaardige uitstraling had. Op een keer had hij een schildpad in zijn bek, die hij voor onze voeten legde. We namen hem mee. Toen de man en de hond uit het zicht waren, gaven we hem zijn vrijheid terug.

Als kind had ik twee schildpadden, Kobus en Toon, die 's zomers rondscharrelden in onze daktuin. In de winter sliepen ze op zolder, in een doos met dorre bladeren. In het voorjaar werden ze wakker en gingen ze weer de daktuin in. Ze waren dol op tomaat, sla en wonderlijk genoeg ook op hard gekookte eieren. De schildpad in Seïch-Sou nam na zijn vrijlating verrassend snel de benen. Verrassend snel voor een schildpad. Later, na Stella's overlijden, heb ik nog weleens naar hem uitgekeken. Toen de kapelletjes door de gemeente werden gesloopt, op aandringen van een raadslid van de communistische partij, ben ik met de wandelingen gestopt en verdween ook de man met de hond uit mijn leven.


Foto: auteur


vrijdag, juni 02, 2017

Paradijs




Ik heb zojuist een klein paradijs achter mij gelaten. Ik geef toe, als iets maar groen en stil genoeg is, vind ik het al gauw een paradijs. Het moet een plek zijn waar ik ongestoord kan dromen. Dat Stella nog leeft en we samen op reis zijn. Dat hier drieduizend kilometer van huis ineens de jongedame die nu en dan mijn bestaan opluistert, voor de deur staat. Dat er geen kwaadaardige belastingambtenaren en domme boekhouders bestaan. Dat het altijd mooi weer is, want in een paradijs bestaan geen grauwe wolkenluchten en ijzige stormen. Toch zijn de weiden er altijd grazig.

Vanmorgen ben ik van Samothraki teruggevaren naar Alexandroupolis. Over een gladde, zonovergoten zee. Precies zoals Nederlanders die deze hoek van de Egeïsche Zee niet kennen, dat verwachten. Jaren geleden konden Stella en ik niet weg vanwege een plots opgestoken storm. De volgende dag bewoog geen blad aan de bomen. Een paradijs is niet altijd wat het verondersteld wordt te zijn, maar deze keer was het dat wel. Ik zat vijf dagen diep in het groen, aan een ruisende beek. De nachtegalen zongen even mooi als in het beroemde gedicht van Seferis over Platres, op Cyprus. Ook een soort paradijs, maar dit terzijde. Het ontbrak er nog maar aan dat ik een eenhoorn zag.

Ik was ver van het gekrakeel van de wereld, van de verongelijktheid, van de leugenachtigheid, het moralisme en de dweepzucht. God had ik uit mijn paradijs verjaagd. Dat gaf rust en vrede, al was het maar voor een milliseconde van de eeuwigheid.

Foto: auteur